Wildgroei
18 mei 2021, 9:45
Een heldere herinnering aan mijn jeugd in een verder weinig memorabel dorp is de jaarlijkse huttenbouw. In de zomervakantie werd in een weiland een karrenvracht pallets neer gekieperd, waarmee je samen met vrienden en de nodige hulpouders een droomhuis mocht timmeren, om er de laatste avond in te overnachten. Mijn buren wonnen de prijs voor de mooiste hut, de mijne doorstond ternauwernood de bouwkundige keuring. Wat gaf het; een dag later zouden we onze sloppenwijk toch slopen.
Ik moest aan die huttenbouw denken toen ik vorige week Almere Oosterwold binnen reed; wat een bende. Na het Wilde Wonen waarmee Almere zich in de jaren negentig profileerde, is hier een nieuw, radicaal experiment gelanceerd: Wilde Stedenbouw. Bewoners bouwen binnen een beperkt aantal ‘spelregels’ niet alleen hun eigen huis, maar moeten ook de straten, sloten en riolering in de vorm van zuiveringsvelden aanleggen.
In 2016, toen ik voor het eerst voet op de omgeploegde kleigrond zette, leek het een idylle. Ik zag hoe de pioniers van Oosterwold hun intrek namen in het collectieve woongebouw dat Bureau SLA en Matthijs Cremers hadden ontworpen. In een honderd meter lang ‘Farnsworth House’ hadden ze negen cascowoningen gerealiseerd van 160 m2 à 160.000 euro (!) met uitzicht op het bos. Ernaast huppelden kinderen in de gezamenlijke moestuin. Oké, het bouwproces was minder idyllisch geweest. Het vrijheidsdenken had voor veel verwarring gezorgd bij gemeenteambtenaren; de bouwaanvraag, waarvoor acht weken staat, had een jaar geduurd.
De bewoners van het appartementengebouw Vliervelden, dat ik afgelopen week bezocht, hadden niet voor Oosterwold gekozen als de vergunningsrompslomp en infrastructuur niet voor hen was geregeld. Het woningbouwproject is een initiatief van architectenbureau KettingHuls, gefinancierd en uitgevoerd door de ontwikkelende bouwer Vink Bouw. Het is onderdeel van het boerenerf dat de Almeerse stadsboeren Tineke van den Berg en Tom Saat hebben ontwikkeld.
Saat, die bodemkunde en filosofie studeerde voordat hij zijn biodynamische boerenbedrijf begon, heeft de koeienstal, de hooiberg en de winkel met landproducten zelf ontworpen. KettingHuls besloot het dak van rode golfplaten in het appartementengebouw door te zetten, waardoor Vliervelden een herkenbaar geheel is geworden.
Deze collectieve ondernemingen zijn uitzonderingen in een vergaand verrommeld landschap van catalogushuizen, containers en bouwpuin. Saat noemt de wijk ‘decadent’; er verrijzen villa’s in een extreem lage dichtheid op ‘de meest vruchtbare grond van Europa’. Terwijl het idee achter het masterplan van MVRDV is om het gebied ‘organisch’ te ontwikkelen tot een multifunctioneel landschap. Een bepaald percentage van de vrije kavels mag bebouwd worden, de rest moeten kopers inrichten voor stadslandbouw en openbaar groen.
‘Organisch’ betekent dat de cellen van een organisme zich niet simpelweg delen – dat heet wildgroei – maar differentiëren, legt Saat uit. Zo ontstaan verschillende organen, die samenwerken. Op de stadsboerderij zorgen de koeien voor de begrazing en bemesting van het land, terwijl hun vlees op de lokale markt wordt verkocht. De koeienstal wordt ook gebruikt voor culturele evenementen, de winkel biedt plaats aan een balie van de openbare bibliotheek. Er ontstaan dwarsverbanden, ‘en dan gaat het rollen’, zegt Saat.
Oosterwold trekt vooralsnog vooral mensen die hun individuele woondroom najagen. Ze zijn druk met hun huizen; de aanleg van de (semi)openbare voorzieningen staat doorgaans onderaan hun to do-lijst. Ze leggen liever hun eigen helofytenfilter aan, wat zorgt voor praktische problemen; voor een goede doorstroming van zo’n zuiveringsveld heb je massa nodig.
De stadsboer pleit voor meer regie, opdat losse initiatieven worden gebundeld, en de grond beter benut. Mijn advies aan de gemeente: voeg een paar extra regels toe in Oosterwold waardoor collectief wonen en gemeenschapszin het uitgangspunt worden. Misschien ook een idee voor de aankomende huttenbouw; geef geen prijs voor de mooiste hut, maar de mooiste straat.
Kirsten Hannema is architectuurcriticus en schrijft voor diverse media waaronder De Volkskrant. Ze is hoofdredacteur van het Jaarboek ‘Architectuur in Nederland’ en was gasthoofdredacteur van de uitgave van architectuurtijdschrift A+U (jan. 2020) over de Nederlandse architectuur in het afgelopen decennium.