Terug/vooruit naar 1978
21 mei, 9:00
De badkamer heeft bruine tegels en een mintgroen bad, de woonkamer bakstenen muren en een schrootjesplafond, en er is een zitkuil aan de tuin. Ziedaar mijn ouderlijk huis in Roelofarendsveen, eind jaren ‘70 door mijn ouders als nieuwbouwwoning gekocht. Alle buren hebben inmiddels al drie keer verbouwd; de muren gestuct en gewit, dakkapellen en serres toegevoegd, de zitkuil dichtgegooid. Maar in dit huis is alles nog zoals het oorspronkelijk was.
Bijna iedereen zou adviseren om dit huis te strippen en opnieuw te beginnen. Maar toen ik onlangs in De Volkskrant een interview met de Duitse journalist Ulrike Hermann las, besefte ik dat dit het niet gedateerd is; het is hartstikke bij de tijd. In haar bestseller Das Ende des Kapitalismus schrijft zij namelijk dat we, om de planeet te redden, terug moeten naar 1978, dat wil zeggen: naar het consumptieniveau van toen. Terug naar deze woning dus, en hoe wij als gemiddeld gezin daar woonden.
Op het eerste gezicht lijkt dat niet moeilijk; het is een ruim - redelijk geïsoleerd - huis met een grote tuin. Maar dat is slechts het halve verhaal; het leven van de middenklasse is sindsdien enorm uitgedijd. De kampeervakantie naar Frankrijk werd een vliegreis naar de zon. De Mini die wij destijds hadden – en zijn naam eer aan deed – is vandaag de dag een dikke Mini Cooper, de Peugeot-met-extra-achterbank van toen een twee keer zo zware SUV. Naast de A4 bij Roelofarendsveen werd de Hogesnelheidslijn aangelegd, de kassenbouw in het dorp breidde fors uit. We eten tegenwoordig het hele jaar zomerfruit en twee keer zoveel vlees; geneugten die we liever niet opgeven.
Helemaal terug in de tijd hoeven we volgens Hermann overigens niet; technologische vooruitgang blijft in haar toekomstscenario bestaan, evenals internet. Al zullen energieslurpende diensten zoals streamen op je mobiele telefoon ingeperkt moeten worden. Daartoe stelt ze een ‘oorlogseconomie’ voor, waarbij beschikbare energie en materialen door de overheid eerlijk verdeeld worden.
Het lijkt me een lastig te realiseren plan, maar zette me wel aan het denken over de rol die architectuur hierin kan spelen. Ontwerpers hebben een groot geloof in duurzame technologie; in elk toekomstscenario zie je windparken op zee, daken met zonnepanelen en akkers vol biobased bouwmaterialen. Hermann wijst er evenwel op dat wind- en zonneparken op korte termijn niet kunnen voorzien in de groeiende vraag naar energie en dat de bouw veel grondstoffen vergt. We moeten volgens haar inzetten op een radicale gedragsverandering en zo de consumptie halveren; ook die van architectuur.
Dat betekent kleiner bouwen, minder make-overs, minder ver- en uitbouwen, de ruimte die je hebt slimmer benutten, tevreden zijn met de bruine badkamer die je hebt. Mijn calvinistische vader, die nu in zijn eentje in het huis woont, is daar goed in. Hij geeft niet om modes en leeft al zijn hele leven vrijwillig ‘op rantsoen’. Als ik als tiener klaagde dat ik niets had om aan te trekken – al puilde mijn kast uit – zei hij ‘dat je in het leger maar twee kledingsets had; een droeg je, de ander zat in je plunjezak’. Zelf draagt hij functionele outdoor kleding tot die versleten is, eet uit zijn moestuin en verplaatst zich bij voorkeur op zijn (niet elektrische) fiets. Als hij iets koopt, dan doet hij dat op de markt, in de kringloopwinkel of in de uitverkoop. De cv-ketel zet hij pas aan als hij warm tapwater nodig heeft; hij laat niet na om te vertellen hoeveel energie dat scheelt.
OK boomer, wil ik soms zeggen. Maar tegen zijn leefstijl kan natuurlijk geen duurzaam gebouw op.
Kirsten Hannema is architectuurcriticus en schrijft voor diverse media waaronder De Volkskrant.