Druk op het dak
15 september 2020, 9:15
Het basisidee van architectuur is: bescherming bieden tegen weer en wind. Het basisidee van de stad is: een plek waar mensen bij elkaar komen. Door de coronapandemie werken beide ideeën momenteel suboptimaal. In de buitenlucht is het gevaar voor besmetting met Covid-19 aanzienlijk kleiner dan binnen in gebouwen, vooral als deze slecht geventileerd zijn. Drukke straten en pleinen moeten we nu vooral zien te vermijden; het is immers niet het virus zelf maar de mens die het verspreidt. Dit maakt het (platte) dak tot een aantrekkelijk toevluchtsoord. Mensen kunnen er in de buitenlucht werken, onderwijs volgen en recreëren, en je houdt ze van de straat.
Zal de toit-jardin, het vijfde van Le Corbusier’s Vijf Punten voor een Nieuwe Architectuur, na honderd jaar zijn grote doorbraak beleven?
De afgelopen maanden zag ik in de krant veel foto’s voorbij komen van het ‘nieuwe normaal’ op daken over de hele wereld. Van sportschoolhouders die, op zoek naar manieren om toch open te kunnen, halters en fitnessapparaten omhoog sjouwden voor trainingen in de openlucht. Van Chinese bedrijven die lunchplekken inrichtten bovenop kantoorpanden waar werknemers aan tafels met spatschermen hun noedels aten.
Het beeld dat me bijbleef komt uit een serie van de Italiaanse fotograaf Max Intrisano die tijdens de lockdown in Rome het leven op balkons en daken in zijn wijk registreerde, van waslijnen tot bellende buren. Hij schoot een prachtige, Hopperiaanse foto van een jonge vrouw in bikini, die op een enorme witte dakvlakte een stretcher heeft uitgeklapt waarop ze eenzaam ligt te zonnebaden.
‘Verbannen naar Rome’s bijenkorf’ luidde de titel van het artikel dat correspondent Jarl van der Ploeg erbij schreef. Romeinen zitten normaal gesproken nooit op het balkon of het dak, legt hij uit. ‘Want waarom zou je eenzaam verpozen op een kaal stukje beton als vlak onder je de Eeuwige Stad zich openbaart, vol prachtige pleinen gevuld met mooie mensen?’
Ik zag in die betonnen vlakte een heerlijke leegte en begon meteen te fantaseren wat je daar allemaal zou kunnen doen; onder de sterren slapen, een hut bouwen of een geheime tuin aanleggen. Dat is de Nederlandse blik op het dak. In een land waar elk dubbeltje grond drie keer omgedraaid wordt, zien we in daken ‘torenhoge potentie’ zoals de organisatoren van het Amsterdamse Festival Roef het omschrijven.
Elke zichzelf respecterende stad heeft inmiddels een dakprogramma-met-festival om die potentie te verzilveren. Verdichten, regenwater opvangen, energie opwekken met zonnepanelen en windmolens, tuinen en parken aanleggen, hittestress tegengaan, biodiversiteit stimuleren, urban farmen, een healing environment creëren. We gaan het hele klimaatprobleem oplossen, hedonistisch-duurzaam om met de Deense architect Bjarke Ingels te spreken. Denk aan de skibaan bovenop de (duurzame) energiecentrale die BIG in Kopenhagen realiseerde of het bos op het kunstdepot dat MVRDV voor Museum Boijmans Van Beuningen bouwde.
De alledaagse bouwpraktijk is minder hedonistisch. Onlangs bezocht ik een nieuw appartementencomplex in Amsterdam, ontworpen rond royale terrassen. Maar het beloofde groene uitzicht op het dak was een woud aan buizen geworden. Gedurende het proces moest een deel van de geplande beplanting plaats maken voor installaties; anders kon het gebouw niet ‘gasloos’ gerealiseerd worden.
De coronacrisis laat de kwetsbaarheid zien van steden en gebouwen die tot de laatste vierkante meter zijn volgeprogrammeerd; precies wat op het dak dreigt te gebeuren door de hele verduurzaming naar boven te ‘verbannen’.
Het provisorisch gebruik van lege daken en daktuinen toont eens te meer het belang van ruimtelijke overmaat. Zoals de Belgische architect Bob van Reeth eens zei: ‘Bouwen heeft in de eerste plaats te maken met overleven’. ‘Gebouwen moeten intelligente ruïnes zijn: altijd weer opnieuw te gebruiken.’ Ze moeten mogelijkheden scheppen.
Laat dat het basisidee zijn voor de vijfde gevel.
Kirsten Hannema is architectuurcriticus en schrijft voor diverse media waaronder De Volkskrant. Ze is hoofdredacteur van het Jaarboek ‘Architectuur in Nederland’ en was gasthoofdredacteur van de uitgave van architectuurtijdschrift A+U (jan. 2020) over de Nederlandse architectuur in het afgelopen decennium.