Durf klein te denken
18 februari, 9:00
Klein is minder dan groot, zo wordt over het algemeen gedacht. Denk aan de gezegdes ‘Aan het kortste eind trekken’ of ‘Je groot houden’. Zelfs ‘Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd’ is eigenlijk antireclame voor het kleine; we moeten het kleine loven, maar enkel omdat we anders het grote – dat we eigenlijk willen – niet verdienen.
Ook in de architectuur worden grote opdrachten en bureaus doorgaans belangrijker gevonden dan kleine, en lijkt groei een vanzelfsprekend verlangen en doel; van S, M, L naar XL zoals het boek heet dat OMA in 1995 uitbracht. PropertyNL publiceert jaarlijks een lijst met de 25 architectenbureaus die de meeste vierkante meters commercieel vastgoed hebben opgeleverd. De ‘winnaars’ zijn de bureaus die de grootste winkelcentra en kantoorcomplexen hebben gebouwd. Uitzondering op de groter-is-beter-regel is Mies van der Rohe’s motto ‘less is more’, maar daarmee doelde hij op esthetiek, en niet op de omvang van projecten.
De afgelopen tijd hoor ik evenwel een ander – welkom – geluid. “Mijn bedrijf hoeft niet te groeien”, zei architect Maarten van Kesteren in het interview dat ik met hem hield voor de Jonge Abe Bonnemaprijs, die hij won voor de renovatie van Vakschool Nimeto in Utrecht. Gevraagd naar hoe hij zijn verdere ontwikkeling zag, antwoordde hij dat hij zijn bureau “bewust klein houdt” en “niet meer dan één opdracht per keer wil doen”. “Zo hou ik grip op de dingen die ik belangrijk vind”, aldus Van Kesteren.
Ook architect Joey Rademakers, die voor dezelfde prijs genomineerd was met de verbouwing van een boerderij tot zijn atelier-woonhuis, wil met zijn bureau “niet heel veel groter” worden. “Van werken in een klein team worden plannen beter”, zegt hij.
Door architectuurcritici is al eerder enthousiast geschreven over kleinschalige praktijken, maar dan klonk in die stukken ook nog een zekere twijfel door. Zo herinner ik me een stuk uit het Jaarboek Architectuur in Nederland 2013/14, waarin een aantal ‘XS-projecten’ werd belicht, waaronder De Koepel op landgoed De Overplaats in Heemstede, ontworpen door Marjolein van Eig. ‘Op het eerste gezicht een kleine en ongevaarlijke vingeroefening, maar het belang van kleine vingeroefeningen kan groot zijn’, schreef de redactie. Die legde het project uit als een pleidooi voor aandacht voor ambacht en tektoniek. Dat impliceert dat kleine projecten pas relevant zijn als ze staan voor iets groters, of opschaalbaar zijn.
Natuurlijk, er is vraag naar meer: woonruimte, werkplekken, zorgvoorzieningen, datacenters. Maar als je weet dat er ook een gigantische klimaatopgave ligt, is evident dat de oplossing niet ligt in seriematige nieuwbouw, maar in slimmer gebruik van bestaande gebouwen en plekken. Minder bouwen dus, en in plaats daarvan renoveren en transformeren, bij voorkeur door middel van beperkte ingrepen. Dat vraagt om een kleinschalige aanpak – elk bestaand pand is immers anders – en specifieke oplossingen.
Er zijn nu bureaus die klein blijven doordat ze werk dat niet wezenlijk bijdraagt aan een duurzame leefomgeving weigeren. Landschapsarchitect Maike van Stiphout stelt zelfs dat (landschaps)ontwerpers soms beter niets kunnen doen: stoppen met snoeien en onkruid wieden, zodat de natuur in de stad kan verwilderen en kansen ontstaan voor biodiversiteit. Dit geldt natuurlijk ook voor bestaande gebouwen: soms is het beter om er minder aan te doen, alleen op strategische plekken in te grijpen. Het lastige is dat dit niet gezien wordt als een prestatie; er wordt nooit een lijstje gepubliceerd van ontwerpers die de minste vierkante meters realiseerden.
Dit alles betekent overigens niet dat megaprojecten en grote bureaus niet meer nodig zijn, wel dat we bescheiden opdrachten en ontwerpers op waarde moeten schatten. Durf groots te dromen, maar ook klein te denken.
Kirsten Hannema is architectuurcriticus en schrijft voor diverse media waaronder De Volkskrant.