Een kwestie van onderhoud
16 september, 9:00
“Weet je waar je eens over moet schrijven”, zegt mijn overbuurvrouw, terwijl ze de struiken langs onze straat bijknipt. “Hoe de gebouwen die jij bij oplevering bespreekt er na een paar jaar bijstaan.”
Een soortgelijke gedachte was in mij opgekomen toen ik Fenix, het museum voor kunst over migratie in Rotterdam, bezocht. Hoe gaan ze die ‘tornado’ spiegelschoon houden? Desgevraagd antwoordde museumdirecteur Anne Kremers dat een team van schoonmakers de vette vingers voortdurend van het roestvrijstaal zal poetsen. Voor de eigenaar van het museum, Stichting Droom en Daad, speelt geld geen rol in het denken over onderhoud.
Voor veel gebouweigenaren ligt dat anders.
Onlangs publiceerde het Van Gogh Museum in Amsterdam een brandbrief waarin staat dat de museumgebouwen in zo’n slechte staat verkeren dat er ‘forse investeringen nodig zijn’. Er is een masterplan gemaakt om het noodzakelijk groot onderhoud vanaf 2028 uit te voeren, maar het museum kan de benodigde 104 miljoen euro niet opbrengen. De overheid, die eigenaar is van het gebouw, zou te weinig bijdragen aan de jaarlijkse onderhoudskosten. “Als deze situatie aanhoudt, zal het gevaarlijk worden voor de kunst en gevaarlijk voor onze bezoekers”, stelt directeur Emily Gordenke, die dreigt om het gebouw te sluiten.
Onderhoud is een veronachtzaamd onderwerp in de architectuur. Het is niet spannend zoals bouwen, je schept er geen nieuwe ruimte mee, bewerkstelligt ‘slechts’ dat de bestaande situatie intact blijft. In mijn buurt zie ik dat huizenkopers liever geld stoppen in een hippe keuken dan dat ze investeren in schilderwerk of funderingsherstel.
Toch is het vreemd. Vergelijk een bouwproject met een bevalling. Met de geboorte is de zwangerschap weliswaar volbracht, maar iedereen weet dat het werk dan pas begint: voeden, verschonen, slaapjes. Ook een gebouw vergt na oplevering voortdurend zorg: schoonmaken, schilderen, houtrotreparaties, installaties nalopen.
Hoe belangrijk onderhoud is, wordt pas gezien als het mis gaat. In 2019 stortte het tribunedak van het AZ-stadion in Alkmaar in, als gevolg van ontwerpfouten en zwakke lassen; die waren nooit grondig gecontroleerd. Naar aanleiding van het onderzoek naar de kwestie, is vorig jaar een ‘APK’ geïntroduceerd voor grote publieke gebouwen (gebouwd na 1950). De eigenaren zijn nu verplicht om een periodieke keuring van de constructieve veiligheid uit te voeren.
De Wilhelminatoren in Valkenburg, gebouwd in 1906, stortte begin dit jaar plots in. Het bouwwerk werd al jaren niet meer verzorgd, de gemeente heeft aangifte tegen de eigenaar gedaan vanwege ‘nalatig onderhoud’. De toren was een rijksmonument; eigenaren zijn wettelijk verplicht om die te onderhouden.
Voor ‘gewone’ gebouwen geldt die plicht niet, en dat zie je: Nederland staat vol met aftandse woongebouwen, kantoren en scholen. De gebruikers hebben last van schimmel, tocht en allerhande gebreken. Ze krijgen een hekel aan het gebouw (en de eigenaar) waardoor er meestal weinig animo is voor renovatie, en de oplossing uiteindelijk wordt gezocht in sloop-nieuwbouw. Waarna het verhaal van voor af aan begint.
Hoe valt deze vicieuze cirkel te doorbreken, en maken we onderhoud een vanzelfsprekend onderdeel van duurzaam bouwen?
Om te beginnen vergt dat zelfdiscipline en regelmaat. Vroeger grepen huiseigenaren de grote voorjaarsschoonmaak aan om reparaties aan het buitenwerk uit te voeren, terwijl de winterschilder binnen de boel naliep. Nu dat soort vaste momenten niet meer bestaan, moeten we ze zelf inplannen. Denk aan het meerjarenonderhoudsplan dat Verenigingen van Eigenaren vaak maken, waarin benodigd onderhoud, kosten en planning worden vastgelegd.
Ten tweede kan de overheid een ‘zorgplicht’ voor bepaalde gebouwen opleggen. Neem een voorbeeld aan de allereerste gids voor scholenbouw die in 1811 verscheen onder de titel ‘Aanmerkingen wegens de noodzakelijkheid van goede schoolvertrekken’, met 26 adviezen. Op nummer 4 stond dat het gebouw ‘op last van de regering door deskundigen een keer per jaar gevisiteerd en dadelijk gerepareerd’ moest worden, ‘en telkens na een zware storm’.
Tot slot zouden architecten en opdrachtgevers al in de ontwerpfase moeten nadenken over onderhoud. Hoe verouderen materialen, kun je de ramen lappen en onderdelen eenvoudig vervangen? Veel winst valt te behalen door te denken in low-tech oplossingen met een minimum aan installaties. Die beslaan immers 20 tot 45% van de bouwkosten, verouderen snel en reparaties zijn duur.
Wat er niet is, hoef je ook niet te onderhouden.
Kirsten Hannema is architectuurcriticus en schrijft voor diverse media waaronder De Volkskrant.