Maakt architectuur gelukkig?
15 oktober, 9:00
Het is kwart over tien ’s avonds en al donker, als ik op straat de voordeur opendoe en achter me een stem hoor. “Hè, woon jij hiér?” Ik schrik even, totdat ik me omdraai; in het lantaarnlicht zie ik een van de dames uit mijn zangkoor, waarmee ik zonet in de kerk, even verderop in de straat, heb gerepeteerd. Ze staat daar stomverbaasd en zegt dat zij zestig jaar geleden in dit huis heeft gewoond. Ze heeft er goede herinneringen aan, had in het voorbijgaan net bedacht dat ze er graag nog eens binnen zou kijken.
Ik nodig haar uit om langs te komen en een week later staat ze op de stoep. Ze heeft chocolaatjes meegenomen en een album met zwart-witfoto’s uit haar kindertijd in het huis. Even ben ik bang dat ze niets meer zal herkennen, teleurgesteld gaat zijn; verschillende bewoners – ook wij - hebben in zestig jaar tijd het nodige verbouwd. Maar als ze de terrazzovloer in de hal ziet (die wij onder een laag tegels tevoorschijn hebben gehaald) en de woonkamer met en suite (de schuifdeuren en kasten waren weggesloopt, maar hebben wij teruggebracht) licht haar gezicht op. “Het voelt nog precies hetzelfde”, zegt ze geëmotioneerd.
Ze vertelt hoe het huis er destijds uitzag. Daar, in de hoek van de woonkamer, stond een grote kolenkachel, boven in de voorkamer sliep ze met haar zusje, en op de zolder – waar nu mijn kinderen slapen – werden in de herfst appeltjes gedroogd. Op een foto van een kinderfeestje zie ik haar schooltje spelen in de tuin, op een andere staat ze in een witte jurk op het stoepje bij de voordeur, op weg naar haar eerste communie. “Wat ben ik hier gelukkig geweest”, verzucht ze.
Het doet me beseffen hoe fijn ik zelf – alweer vijftien jaar – in dit huis woon met mijn gezin. Zou het toeval zijn, of is het wat dit huis doet? Bestaat er zoiets als ‘gebouwd geluk’? Toen de toenmalige BNA-directeur Fred Schoorl in 2013 die term introduceerde, vond ik het nogal pretentieus klinken. De architecten zullen u wel even gelukkig ontwerpen, zo klonk het. Zo was het niet bedoeld; het ging de BNA erom de focus van de bouw op geld en tijd te verleggen naar de maatschappelijke meerwaarde van architectuur. Ofwel: op de bijdrage die architectuur kan leveren aan de ervaring van geluk. Want daarbij spelen natuurlijk veel meer factoren een rol, zoals financiële omstandigheden en het hebben (of missen) van familie en vrienden.
Ondertussen vertelt mijn koorgenoot over haar favoriete plek: de vensterbank in de voorslaapkamer, waar ze ’s avonds in klom om naar buiten te kijken. Je overziet van daaruit de hele straat, doordat het huis – een hoekpand – iets is verdraaid ten opzichte van de andere woningen in het rijtje. Zelf sta ik elke ochtend even in de erker om te kijken hoe de zon opkomt achter de monumentale kerk. Een ander dagelijks genietmomentje is als ’s middags de zon – met dank aan de verdraaiing – vol in de achtertuin schijnt; dan valt het licht gefilterd door de boomblaadjes op de muren.
Ja, deze ogenschijnlijk doodgewone jarendertigwoning is een gelukshuis, ook doordat het ruim is, met een hoog plafond hoog en een praktische indeling. In essentie komt dit alledaagse geluk neer op de aanwezigheid van licht, lucht en uitzicht (op natuur). Of beter gezegd: op hoe ontwerpers die basale kwaliteiten tastbaar maken in details. Zoals die erker waardoor een lange zichtlijn ontstaat, het glas in lood venster dat een bijzondere lichtval geeft, en de slimme verdraaiing in de gevel. Zo bezien zit geluk in een klein hoekje.
Kirsten Hannema is architectuurcriticus en schrijft voor diverse media waaronder De Volkskrant.