“Op die manier zie ik overigens een leuke relatie tussen mijn huidige werk en mijn oude liefde voor Cedric Price. Hij zou in mijn ogen veel meer aandacht verdienen. Je kan hem beschouwen de geestelijk vader van die generatie uit de jaren 70 met vooral een technische insteek, zoals Richard Rogers, Renzo Piano, maar ook Zaha Hadid en Rem Koolhaas. Het idee van extreem adaptieve architectuur was bij Price een hoofdthema; hoe architectuur zich samen met maatschappijen en plekken kan ontwikkelen.”
“Zijn project Fun Palace, uit 1964, is het bekendst en kun je zien als een blueprint voor het latere Centre Pompidou. De Potteries Thinkbelt uit 1966 was daarna een idee voor een universiteit op treinrails, een fantastisch statement over mobiliteit van kennis. Daarop volgde Detroit Think Grid, een project uit 1968, over hoe een soort
embedded community college de hele stad Detroit zou kunnen bedienen. Hij suggereerde daarin dat boeken de huizen zouden binnenkomen via de telefoon en voorspelde daarmee dus het internet. Hij heeft overigens nauwelijks projecten gerealiseerd, eigenlijk alleen een vogelkooi in London Zoo. Die is wel heel mooi.”
“Ik vind zijn kritische houding tegenover architectuur nog veel interessanter. Price onderzocht altijd heel nuchter wat er nou echt noodzakelijkerwijs fysiek moest worden gerealiseerd en welke zaken je anders zou kunnen oplossen. Hij is die papegaai op je schouder die af en toe even quasi-naïef een gewetensvraag stelt. Moet je überhaupt wel bouwen?”
“Of slopen, wat dat betreft. Dat was de centrale boodschap in een project dat ik samen met Violette Schönberger en Tim Peeters heb gedaan voor de Rijksbouwmeester, Floris Alkemade. Het heet Flexwonen en richt zich op de vraag hoe je de bestaande woningvoorraad kunt transformeren tot nieuwe woonvormen, die beter aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen en veranderende woonwensen. Van de zeven gemeenten die als
casestudy zijn bekeken hebben we verder ingezoomd op Parkstad Limburg, waar nog zogeheten Wilmaflats staan. Dat was een ooit heel populair bouwsysteem voor galerijflats van aannemer Wilma. In he
el Nederlands staan er nog tussen de tachtig en de honderd. Samen met Arup hebben we een
quickscan gedaan van die casco’s en wat je er nog mee zou kunnen doen. Dat bleek verrassend veel te zijn, en om dat te illustreren hebben we een voorbeelduitwerking gemaakt.”
“We hebben daarin laten zien dat je ongekende kwaliteiten kunt realiseren door het patroon van eindeloze woninkjes van twee meter twintig hoog te doorbreken. Je krijgt een beetje de overvloed aan ruimte die je ook nog kon vinden in het Rotterdam of Berlijn van de jaren negentig, maar dan met een prachtig uitzicht over het Limburgse landschap. Zo kunnen die flats ineens gaan dienen als een magneet voor zo’n gebied.”
“Nu worden die flats – wat ons betreft dus ten onrechte – gezien als problematisch en worden ze vaak gesloopt om plaats te maken voor grondgebonden woningen. Wethouders willen met dat beeld ook graag uitstralen dat ze serieus werk maken van transformatie. En zo zie je dat we in tijden van schaarste unieke mogelijkheden aan het weggooien zijn om ze te vervangen door minder, zowel in potentiële kwaliteit als in kwantiteit, waarbij ook nog eens een enorme kapitaalvernietiging en materiaalverspilling optreedt.”
“In dat licht gaat die hele lobby voor een miljoen nieuwe woningen natuurlijk helemaal nergens over. Die woningen staan er allemaal al! In het oosten van Nederland heerst een gigantische leegstand. Onze overheid laat het al jaren afweten; er zouden plannen moeten worden gemaakt die antwoord geven op de vraag hoe we die gebieden weer aantrekkelijk kunnen maken. Dat moet je niet aan bouwers willen overlaten.”