Verslag van netwerkevent rond modulaire woningbouw
26 februari 2019, 16:34
Donderdag 14 februari 2019 vond in Broeinest Amsterdam het Architectenweb netwerkevent rond modulaire woningbouw plaats. Uit de bijdragen van Rutger Schuur (Jan Snel Group), Marcel Steeghs (SVP), Bas de Haan (NEZZT) en Paddy Sieuwerts (cepezed) bleek dat het modulaire bouwen van vroeger snel aan het veranderen is. In deze fabrieksmatige bouw liggen mogelijk antwoorden om de woningbouwproductie te versnellen. Ook biedt het kansen om circulairder te bouwen, aangezien modules weer teruggenomen kunnen worden.
Het aandeel van modulaire woningbouw in de totale jaarlijkse bouwproductie is nu nog beperkt tot een paar procent. Maar dit aandeel groeit wel ieder jaar. En daar zijn verschillende goede redenen voor, zo bleek tijdens het drukbezochte netwerkevent in Broeinest Amsterdam.
Waarom denken we dat in het werk gemaakte gebouwen beter zijn, langer meegaan, dan gebouwen uit modules die in de fabriek gemaakt zijn? Dat vroegen de fabrikanten de modulaire bouwsystemen het publiek herhaaldelijk. Voor het omgekeerde valt namelijk ook veel te zeggen: in de fabriek is een veel stabielere bouwkwaliteit te realiseren. En bovendien, dat argument bleef ook steeds terugkomen, modules kunnen ook weer ‘afgestapeld’ worden, en dus zelf of in onderdelen hergebruikt worden. Modulaire woningbouw kan dus circulair zijn.
Mass custumization
Rutger Schuur, algemeen directeur bij Jan Snel, begon zijn bijdrage met het ontkrachten van een aantal vooroordelen rond modulair bouwen. Zo ligt de oorsprong van modulair bouwen bij het wereldberoemde Chrystal Palace uit 1851. Kassenbouwer Joseph Paxton gebruikte bij de bouw, als een van de eersten, geprefabriceerde elementen die samengesteld het paviljoen vormden. Na de wereldtentoonstelling werd het uit elkaar gehaald en elders herbouwd. Schuur verwijst graag naar Chrystal Palace vanuit zijn constatering dat veel architecten modulair bouwen nog steeds als een minderwaardige bouwmethode beschouwen. Ten onrechte omdat de variaties, verfijning en mogelijkheden een snelle ontwikkeling doormaken.
Daarvan is modulaire hoogbouw misschien nog wel het meest veelbelovend, gaf Schuur aan, omdat het effectief ingezet kan worden in hoogstedelijke gebieden waar ruimte schaars en de vraag naar woningen groot is. Modulaire hoogbouw is ook interessant omdat het een zeer kleine bouwplaats vergt en er relatief weinig verkeer naar de bouwplaats nodig is. Schuur noemt als concreet voorbeeld het 29 verdiepingen tellende project Apex House (studentenwoningen) in Londen/Wembley dat collega-modulair-bouwer Vison heeft gebouwd.
In de context van de achterblijvende woningbouwproductie in Nederland biedt modulair bouwen volgens Schuur veel kansen. Vanuit het principe van mass custimization kunnen producenten, nadrukkelijk samen met architecten, ook doelmatig, gevarieerd en flexibel inspelen op wisselende woonwensen.
Open source
Marcel Steeghs van SVP Architectuur en Stedenbouw kon aansluitend daarop pronken met hun woningbouwproject SET op IJburg dat, volgens een door Schuur geciteerd artikel, ‘ondanks de toepassing van modulaire elementen’ een succes is en prijzen wint. Maar Steeghs ging vooral in op recent onderzoek dat het bureau heeft gedaan naar kleinschalig wonen: ‘Skinny Houses’. Een onderzoek dat architectonisch en stedenbouwkundig anticipeert op de algemene demografische verwachtingen dat er in de nabije toekomst vooral veel eenpersoonshuishoudens zullen zijn (onder zowel jongeren als ouderen).
Onderzoek voorziet namelijk dat 44 procent van huishoudens in 2060 uit één persoon zal bestaan, waar Amsterdam nu al op de 55 procent zit. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zal tegen die tijd in de vier grote steden maar liefst de helft van de huishoudens éénpersoons zijn. Daar ligt wat Steeghs betreft een uitdaging om met behulp van modulaire systemen te voorzien in kleine, vooral grondgebonden, en vooral op de vraag toegesneden, wooneenheden.
In zijn lezing maakte Steeghs nog de vergelijking met de ontwikkeling van modulaire synthesizers in de jaren ‘60 en ‘70. De eerste versies hiervan, met concurrerende standaarden, werkte niet goed en werd snel vergeten. Maar recentelijk is het, na de lancering van een universele standaard, herontdekt en omarmd. Talloze, ook kleine bedrijven, ontwikkelen nu modules hiervoor.
Dit voorbeeld leert dat een mogelijk succesvol en adaptief model voor modulair bouwen ligt in een open source systeem waarin systemen en onderdelen op elkaar afgestemd zijn. Steeghs daagde de aanwezige partijen dan ook nadrukkelijk hiertoe uit. Een systeem ligt dan binnen handbereik waarin innovaties en deeloplossingen door verschillende betrokkenen (ontwerpers en producenten) elkaar versterken en ondersteunen. Een variant van Plug & Play waarbij bouwkundige elementen binnen een module met vaste stramienmaten uitwisselbaar zijn én de flexibiliteit en innovatiekracht verhogen.
Circulair frame
Bas de Haan van NEZZT, onderdeel van De Meeuw, benadrukte in zijn bijdrage eveneens de snelle transitie die modulaire woningbouw doormaakt. Zo heeft NEZZT een nieuw frame ontwikkeld, dat dit jaar gelanceerd wordt, dat de basis vormt voor de volgende generatie van modulaire woningbouw van het bedrijf. Het frame is zo ontworpen is dat het zeer flexibel is qua configuratie, goed te stapelen is, en steeds herbruikbaar is (circulair).
Als producent van een modulair woningbouwsysteem ziet De Haan ook dat de huidige knelpunten op de woningmarkt en in de woningbouw in zijn voordeel werken. Bedrijven als NEZZT hebben een kennis- en praktijkvoorsprong op traditionele bouwers in het snel kunnen leveren van aanpasbare woonvoorzieningen (tijdelijk of niet) die ook nog een circulair zijn. Die voorspong en de wind in de zeilen worden ook geïllustreerd door de voorbeelden van aanstaande projecten van NEZZT die De Haan liet zien. Variërend van hoogbouw van 15 bouwlagen (ontworpen door OMA), bouwen op het water, tot gebouwen waar het bedrijf de garantie op geeft om ze na gebruik terug te kopen. Het zijn stuk voor stuk voorbeelden die bevestigen dat modulaire (woning-)bouw nog maar aan het begin staat van een verdere kwalitatieve en kwantitatieve groeicurve.
Modulaire knopen
Als architect/partner bij cepezed vertegenwoordigt Paddy Sieuwerts een bureau dat zich sinds zijn oprichting nadrukkelijk verhoudt tot de wisselwerking tussen architectuur en industrie. Met de legendarische Heiwo-woning schreef het bureau in 1982 wat dat betreft al architectuurgeschiedenis. Het daar toegepaste grondbeginsel, het werken met een kit of parts in plaats van het stapelen van blokken of dozen, is nog steeds een rode draad bij veel ontwerpen. Voor cepezed brengt dit denken in modules of knopen het integrale ontwerpen dichterbij. Door uit te gaan van een frame waaraan geprefabriceerde elementen kunnen worden toegevoegd (ingehangen), en ook weer uit worden verwijderd, neemt de nauwkeurigheid en flexibiliteit noemenswaardig toe.
Het denken en ontwerpen vanuit knopen geeft ontwerpers volgens Sieuwerts bovendien veel meer vrijheid en flexibiliteit om tot woonkwaliteit op maat te komen. De gemiddelde bewoner is uiteindelijk enkel geinteresseerd in de kwaliteit en niet of deze nu prefab of modulair tot stand is gekomen. cepezed begon deze gedachte uit te werken met ruimtebepalende meubels die centraal stonden in een interieur. In verloop van tijd evolueerde dit onderzoek tot veelsoortige varianten.
Een recent voorbeeld is het project ’t Eemgoed dat in ontwikkeling is in Almere Oosterwold. Hier worden binnen een verbindende longhouse-typologie met grasdak ruim tachtig woningen gemaakt. Daarbij is de afstand tussen voor- en achtergevel steeds hetzelfde, maar wisselt de breedte van de woningen. Een ander voordeel van het werken vanuit een modulaire knoop is volgens Sieuwerts de mate waarin ontwerpen kunnen assimileren in bestaande gebouwen. Bij Het Arsenaal in Delft worden zo modulaire elementen aan het bestaande, historische gebouwenensemble toegevoegd. Toevoegingen die de ruimtelijkheid bepalen en beïnvloeden, maar later ook weer te verwijderen zijn.
Hulp van architecten gevraagd
De vier presentaties die gedurende het netwerkevent werden gepresenteerd illustreren elk een duidelijke, zij het ietwat andere benadering van modulaire woningbouw. Het is evenwel duidelijk dat er grote stappen worden gezet: modulaire woningbouw gaat onvermijdelijk de hoogte in en er is veel kwaliteit en variatie aanwezig en in ontwikkeling.
Ook moet modulair bouwen als een serieuze optie beschouwd worden bij de ambities om circulair te bouwen. Schaalvergroting is echter, zeker volgens de producenten, noodzakelijk willen deze en andere ontwikkeling ook voordelig(er) worden. Het pleidooi van Steeghs voor een combinatie van standaardisering met open source sluit hier goed op aan.
De producenten staan in elk geval positief tegenover een nauwere samenwerking met architecten om zo nog meer kwalitatieve, gevarieerde, modulaire woningbouw tot stand te brengen. Alleen met een dergelijke kwaliteitssprong én met verdere groei kan de verdere acceptatie van modulair bouwen bewerkstelligd worden.