Op de vraagstelling of de woningbouwproductie van de jaren van de wederopbouw ‘allemaal niets voorstelt en dat je het beter kon afbreken’ komt Van den Berg tot de conclusie dat de Irenestraten behoren tot het ‘alledaags erfgoed van de wederopbouw’ uit de gloriejaren van het modernisme. Een eufemisme, laat de definitie van alledaags zien, voor ‘Afgezaagd, Algemeen, Als iedere dag, Banaal, Daags, Dagelijks, Eenvoudig, Gebruikelijk, Gemeen, Gemiddeld, Gewoon, Gewoontjes, Grof, Heel gewoon, Heel normaal, Iedere dag terugkerend, Karakterloos, Laag-bij-de-gronds, Niet verheven, Nietszeggend en Normaal’. Nou zo treurig is het allemaal zeker niet, en feit is dat er bij veel zittende bewoners een positieve waardering is en een gehechtheid aan de voor hen vertrouwde omgeving. Maar veel draagvlak bij de beleidsmakers, de gemeentebesturen en de institutionele eigenaren, zijnde de woningcorporaties, heeft dit alledaagse erfgoed niet of nauwelijks. En, laten wij eerlijk zijn, het ontbeert de naoorlogse wijken ook aan een echte intrinsieke en natuurlijke verdediging vanuit de eigen bewoners zoals dat kenmerkend was in de jaren tachtig toen de 19e-eeuwse stadsvernieuwingswijken met de sloop bedreigd werden. In de epiloog concludeert Van den Berg dan ook dat er in de 392 Irenestraten ‘flinke veranderingen plaatsvinden’.