Tussen 2003 en 2011 werkte Lidwine Spoormans bij het architectenbureau biq stadsontwerp waar ik samen met Rick Wessels directeur was. Die periode valt ongeveer samen met de ontwerp- en uitvoeringsperiode van de
renovatie van 704 naoorlogse knikflats in Rotterdam Ommoord en de publicatie van het boek
Architectuur in de kapotte stad, waarin geprobeerd werd om dit soort ontwerpopgaven rationeel te formuleren.
Rick en ik vonden destijds meer aansluiting bij ‘het lelijke en het gewone’ van de Amerikaanse architecten Robert Venturi en Denise Scott Brown dan bij de plechtige erfgoeddiscussies over de wederopbouwwijk. Wij discussieerden over veelvoudige
problemen: investeringen, financiële opbrengsten, onderhoud en uitvoeringsproblemen, maar ook over lokale geschiedenissen. Pim Fortuyn was net vermoord. Ommoord was een van de bakermatten van de Rotterdamse leefbaarheidsbeweging. Gesprekken begonnen dikwijls met concrete voorvallen, bijvoorbeeld met klachten over nieuwe huurders die het waagden om hun fiets op de galerij neer te zetten. Dat ging in tegen de ongeschreven codes in de flatgemeenschap die 30 jaar lang tamelijk homogeen was. Diezelfde conversaties konden naadloos overgaan in de nuchtere conclusie dat de dingen nu eenmaal veranderen en dat hier in feite sprake was van doodgewone verstedelijking, waarbij uiteenlopende instromers de plek van de pioniersgeneratie innemen.
Uit de wirwar van observaties, meningen en doelen probeerden wij een rationele opgave-definitie voor het ontwerp te destilleren. De belangstelling voor het lelijke en het gewone maakt een architect echter niet ineens verantwoordelijk voor van alles en nog wat. Rick en ik waren beducht voor ‘scope creep’, tegen de tendens dat opgaven uitdijen tot zij over alles en dus over niets gaan. Wij bakenden de inbreng van ons bureau af van de zaken die buiten ons mandaat en onze expertise als ontwerper van gebouwen vielen.
Lidwine Spoormans werkte mee aan het Ommoord project en ontwikkelde zich tot een kritische
fellow traveler. Na haar vertrek startte zij haar eigen architectenbureau, raakte betrokken bij het onderwijs aan de TU Delft, schreef met Marjolein van Eig de publicatie 'Koppen, het aanzien van de kopgevel in de afgelopen 125 jaar' en begon aan haar dissertatie.
Precies in de ontwarring van observaties, meningen en doelen in de erfgoeddiscussies heeft zij stappen gezet. Spoormans gebruikt verschillende methoden om die wirwar te ordenen. Zij doet dit door attributen (de fysieke en niet-fysieke dingen in de ruimtelijke erfenis) te ordenen in verschillende ruimtelijke schaalniveaus. Zij maakt onderscheid tussen de verschillende belanghebbenden en laat zien hoe verschillende belanghebbenden (bewoners, bezoekers, plaatselijke professionals, bestuurders, academici, makers en eigenaars) daarnaar kijken.