MVRDV – Waterwijk in Ypenburg, Den Haag
Copyright: Rob 't Hart
MVRDV – Waterwijk in Ypenburg, Den Haag
Copyright: Rob 't Hart
Woningbouw naar ontwerp van Marlies Rohmer in Den Haag
Copyright: Adri Duivesteijn
Woningbouw naar ontwerp van Marlies Rohmer in Den Haag
Copyright: Adri Duivesteijn
Coendersbuurt in Delft
Copyright: Vincent Basler
Coendersbuurt in Delft
Copyright: Vincent Basler
Nederland, een land vol met Irenestraten (deel 2)
Ook in onze tijd domineren de Irenestraten en wij doen er allemaal aan mee!
Met het boek Irenestraten, alledaags erfgoed van de wederopbouw krijgen architecten in deze tijd een spiegel voorgehouden, waarmee ze ook naar hun eigen architectuurpraktijk kunnen kijken. En wat zien architecten wanneer zij nu in de spiegel kijken? ‘L’histoire se répète’, aldus Madeleine Steigenga in haar afsluitende beschouwing:
‘Na 1945 wordt de particuliere bouwer een ondergeschikte partij in de woningbouw, (…). Het Rijk, de gemeenten, de woningbouwverenigingen en de grote bouwbedrijven bepalen dan hoe er gebouwd wordt en door wie. Als begin jaren zeventig de feitelijke woningnood is opgelost, gaat het verdienmodel van de bouwkolom naadloos over in de stadsvernieuwing en de renovatieopgave. De combinatie overheid-bouwers-woningcorporaties is dan al onlosmakelijk en de politiek heeft daar geen greep op. (…)

Opnieuw staat nu de continuïteit van de bouwproductie voorop, met een doorlopende stroom van nieuwe woningen en de opgave van het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. De bouw wordt gevoed en beheerst met stimuleringsmaatregelen en daarmee samenhangende geldstromen. De sector heeft woningbouw nodig en zoekt dat in ‘nieuwe’ woonvormen, zoals de zorgwoning, en duurzaamheid, met haar ‘nul op de meter’, energieneutraal bouwen en allerlei duurzaamheidsklasses en met de opkomst van de ‘circulaire economie’, het hergebruik van materialen. Slimme montagesystemen worden opnieuw uitgevonden. De grote aannemers ontwikkelen weer elk hun eigen prefabhuis. Het wordt compleet op de bouwplaats afgeleverd en met minimale arbeid in één dag op de fundering gemonteerd: duurzaamheidsklasse A en nauwelijks keuzes voor de kopers. Als je goed kijkt, zie je dat de fancy verschijningsvorm het masker is voor een letterlijk wederopbouwrijtjeshuis’.
Je hoeft geen kenner te zijn van architectuur, dan wel groot analyticus van de bouwstructuur in ons land, om te zien dat de productie van woningen in ons land wordt gedomineerd door een zeer beperkt aantal institutionele partijen. Vanaf de Tweede Wereldoorlog is er al sprake van een van bovenaf geleide ontwikkeling in de woningbouw. Burgers spelen daarin nauwelijks een andere rol dan die van gebruiker. Heel even is er na de wederopbouw een periode geweest waarin burgers hun rol hebben opgeëist. Dat was aan het begin van de stadsvernieuwing. Hier waren het de zittende bewoners van de oude wijken die zich keerden tegen de opvattingen van de modernisten die hun stadswijken hadden afgeschreven. Deze bewoners hadden een andere, volstrekt tegengestelde opvatting over hun wijken en vooral over hun eigen wonen.
Dit is een periode geweest waarin in ons woningbouwbeleid de politiek zich – landelijk en lokaal – verbond met de zittende bewoners: ‘Bouwen voor de buurt’ werd het adagium. Het was de tijd van de gemeentelijke projectgroepen stadsvernieuwing, waarin naast ambtenaren ook de bewonersorganisaties hun plaats innamen. In die tijd toonde de commerciële markt nog maar nauwelijks interesse, laat staan het nemen van risico’s, om te investeren in de oude stadswijken. De woningbouwproductie kon slechts met miljarden aan locatie- en objectsubsidies op gang komen. De toegelaten instellingen, zijnde de woningcorporaties, waren toen een voor de hand liggende bondgenoot. Zij hadden immers toegang tot de objectsubsidies waarmee het wonen betaalbaar werd. Het is ook de tijd van de Stichting Experimenten Volkshuisvesting die binnen het wonen tal van andere woonvormen stimuleerde. Een veelvoud van de Centraal Wonen-projecten heeft dan ook zijn oorsprong in de jaren tachtig. Het was een hoogconjunctuur waarin bewoners invloed hadden op hun eigen woon- en leefomgeving. Helaas zou het van korte duur zijn.
De woning-corporaties worden – weliswaar met riante bruidsschat – risicodrager van hun eigen woningexploitatie
Wanneer begin jaren negentig de verzakelijking binnen de volkshuisvesting op gang komt, worden de woningcorporaties verzelfstandigd. Met de brutering van de hypotheekschulden en subsidieverplichtingen komt er een einde aan de afwenteling van de exploitatierisico’s op de rijksoverheid. En de woningcorporaties worden – weliswaar met een riante bruidsschat – risicodrager van hun eigen woningexploitatie. Het zou binnen de sociale huursector een fundamentele cultuurverandering teweegbrengen. Hoewel woningcorporaties nog wel hun publieke taakstelling behielden, ontwikkelden zij zich meer en meer als een vastgoedonderneming. En met de verkregen vrijheid werden zij ook een speler op de commerciële grond- en woningmarkt. Het zijn deze jaren negentig waarin de woningbouwproductie van de stadsvernieuwing verschoof naar de Vinex-wijken. En precies op dat moment pakt ook de bouwnijverheid de draad weer op die men na de wederopbouw moest loslaten. Nu niet meer rechtstreeks langs de lijn van de aannemers, maar door tussenkomst van projectontwikkelaars.
Waar met de wederopbouw de woningtekorten werden ingelopen, daar bracht de stadvernieuwing per saldo een verlies aan woningen. Dit, gecombineerd met een toename van de welvaart, een verlaging van de gemiddelde woningbezetting en een instroom van migranten, maakte dat Nederland begin jaren negentig opnieuw zou worden beheerst door een woningtekort. De Vinex was geboren. De Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (1991) kondigde een woningbouwprogramma aan van maar liefst één miljoen nieuw te bouwen woningen. Met een, toen nog, strak ruimtelijk ordeningsbeleid maakte de minister van Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (VROM) met 25 stadsgewesten financiële afspraken over een veelvoud van uitbreidingslocaties met als kernboodschap om de woningen ‘zoveel mogelijk in en aan bestaande steden, zowel ten behoeve van de stedelijke vitaliteit als in het belang van het milieu’ te gaan bouwen. En hier zien wij weer de oude coalitie van na de Tweede Wereldoorlog terugkomen waarin de overheid samen met de bouwnijverheid de woningbouwopgave ter hand neemt. De gedachte om bewoners daarin een rol te geven is nooit een punt van overweging geweest. Het bouwen van woningen werd weer van bovenaf geprogrammeerd door de overheid en meer en meer uitgevoerd door de markt.
De inhoudelijke ambities bij de Vinex waren hooggespannen. Maar, in de woorden van Steigenga, was er ook nog een andere dynamiek ‘de sector heeft woningbouw nodig’. De in de wederopbouwjaren opgebouwde grootschalige en zeer geprofessionaliseerde bouwnijverheid was gewend geraakt aan het aanbod van locaties en een overheid die vroeg om samen
Met de grond en het recht op zelf-realisatie verzekerde de bouwsector zich van de bouwproductie
de strijd tegen het woningtekort aan te gaan. En met het zo gericht aanwijzen van de tientallen bouwlocaties, kreeg de bouwnijverheid een uitgelezen kans om haar eigen positie structureel veilig te stellen. Het zou een ongekende jacht op grondposities losmaken. Projectontwikkelaars, aannemers, woningcorporaties en ‘gewone’ speculanten storten zich op dit gevecht om de grond. Het aankopen van grond bleek dé ‘gouden wikkel’ tot chocoladefabriek die de Vinex voor hen was. Want met de grond, en het recht op zelfrealisatie, verzekerde de bouwsector zich van de bouwproductie, en daarmee van de bouwkolom.
In de in 2008 verschenen Vinex-atlas van Jelte Boeijenga en Jeroen Mensink is in beeld gebracht hoe een kleine groep projectontwikkelaars en de vaak daarmee verbonden bouwbedrijven, met een veelvoud van onderlinge verbindingen, vrijwel een monopolie hebben verkregen op de realisering van de Vinex. En de grondposities hadden, aldus de schrijvers, een beslissende invloed op de uitvoeringsambities van de Vinex. Waar de rijksnota’s Vino en de Vinex nog bol stonden van ideële stedelijke ambities werd het ‘bouwen voor de markt’ dominant. De bouwgeschiedenis van de wederopbouw herhaalde zich met dit woningbouwprogramma van één miljoen woningen. Maar anders dan in de vijftiger jaren verschoof de dominantie van de stedenbouwers naar wat gezien werd als de wensen van de markt. De gestandaardiseerde, grondgebonden woning werd daarin de favoriet.
In drommen stonden de kopers in de rij om hun benauwde – vaak in de wederopbouwperiode gebouwde appartementen – te mogen verruilen voor een grondgebonden woning. De goudmijn van het wonen, in de vorm van de Irenestraten van de Vinex was aangeboord. Zij zouden ca. 80% van het woningbouwprogramma gaan uitmaken. En waar in de wederopbouwperiode de functionalisten/modernisten en de traditionalisten nog een ideologische strijd aangingen over de architectuur van hun Irenestraten, waren het nu de op de marktgeoriënteerde projectontwikkelaars die de smaak van het ontwerp gingen domineren. De vormentaal van de architectuur van de Vinex zou ik, na mijn in augustus 1998 gehouden ‘Op vakantie in Vinex-land’, gaan benoemen als: ‘kunstmatige diversiteit’. Anders gezegd, veel van de grondgebonden woningen, in maatvoering geactualiseerd aan het welvaartsniveau van de jaren negentig, zouden in de kern hetzelfde zijn als die van de Irenestraten in de periode van de wederopbouw. Met dit verschil dat de gevel, en daarvoor de keuze van de architect, vooral is ingegeven door wat in commerciële termen door de markt van kopers wordt geapprecieerd.
In ieder geval bij de grondgebonden woningen werden de architecten gereduceerd tot de smaakmakers van het plan
In ieder geval bij de grondgebonden woningen werden de architecten gereduceerd tot de smaakmakers van het plan. En zo werd het normaal dat de opdrachtgever, te weten de projectontwikkelaar, bij het verstrekken van de opdracht een A3-boekje uitreikte aan de architect met een voorgestelde concept-verkaveling waarin de maatvoering van de kavel en de typologie van de rijen eengezinswoningen en de twee-onder-een-kap woning al in beeld was gebracht. Veel rijwoningen zijn dan ook gebouwd met de standaard bouwmethode: een betonnen tunnelkist met een breedtemaat van 5,40 meter. Voor de architect lag de uitdaging in het vormgeven van de gevel en de materialisering van het dak. Daarbij was er bij de opdrachtgever, blijkens een in 2014 gehouden onderzoek naar ‘De waarde van stijl’ van het CPB en de Amsterdam School of Real Estate, een nadrukkelijke voorkeur voor ‘historiserende bouwstijlen’ omdat ‘de keuze van de woningzoekende op de koopmarkt zich richt op de façade en de woonsfeer in de buurt’. Uit het onderzoek bleek dat de kopers bereid waren meer te betalen, het gaat hierbij om verschillen van vijf tot veertien procent van de koopsom, voor woningen met een historische bouwstijl. En zonder de vroegere ideologische strijd over de vormentaal werden veel van de nieuwbouwwijken ‘architectonisch’ verrijkt met een veelvoud van buurtjes en woningen die voortbouwen op onder andere de ‘Haagse School’, de ‘Delftse School’ de Amsterdamse School’ en de nog eerdere traditionele bouwstijlen. De beide schrijvers van de toch zeer Vinex-vriendelijke atlas zijn in hun slotbeschouwing duidelijk over de intrinsieke kwaliteit van de nieuwgebouwde woningen en wijken:
‘Toch zijn er ook kanttekeningen te plaatsen. Hoewel er over het algemeen goede wijken zijn gebouwd is het woningaanbod tamelijk eenzijdig. Er bleek weliswaar veel mogelijk, maar veel mogelijkheden zijn ook onbenut gelaten. En ook al werd er gehoopt op bruisende, levendige stadsdelen, de meeste wijken bleven toch vooral monotone woongebieden’. (…) Voor de dichtheid van de nieuwe uitleglocaties gold als richtlijn voor de Randstad 33 en hierbuiten 30 woningen per hectare. (…) In de praktijk zien wij echter op de meeste locaties een (veel) lagere gerealiseerde dichtheid dan de oorspronkelijke doelstellingen. (…) Deels heeft dat te maken met het feit dat de afspraken uiteindelijk de uitkomst lijken van onderhandeling en niet zozeer van berekening of ontwerp’.
De laatste zin is belangrijk. Hier wordt op een elegante manier opgemerkt dat ‘het ontwerp’ niet centraal heeft gestaan, maar dat het programma vooral een uitkomst van onderhandelingen is geweest. Anders gezegd: niet de overheid maar een selecte groep projectontwikkelaars en woningcorporaties heeft inhoudelijk greep gekregen op het grootste deel van de bouwproductie, waardoor zij de inhoudelijke kant van de ontwikkeling van de stad bepaalden. De bewoners spelen daarin geen enkele rol! En na de Vinex is te zien dat het de gangbare werkwijze is geworden bij de herstructurering van de naoorlogse wijken en de nieuwe uitbreidingslocaties. Telkens weer is te zien dat, zeker waar het gaat om grondgebonden woningen, opnieuw dezelfde partijen met hun volstrekt voorspelbare woonproducten komen.
Zelf voortgekomen uit de politiek heb ik mij nooit kunnen verplaatsen in het feit dat de architectengemeenschap – voor wat betreft dit onderdeel – zo kritiekloos haar vak heeft laten minimaliseren. De enige verklaring lijkt dan ook dat binnen de wereld van de architectuur de ontzuiling nu ook een feit is en het meer en meer gaat om gewoon werk dat geld in het laatje brengt. Het kunnen bouwen betekent immers deel zijn van de immense verdiencapaciteit die nu eenmaal verbonden is aan de handel in vastgoed. En waarom de inhoud van de opdracht ter discussie stellen in een land waarin het aantal opdrachtgevers zo beperkt is? Veiliger lijkt het om bescheiden te blijven en de gevraagde diensten te verlenen.
Persoonlijk
Hoeveel architecten hebben een opdracht geweigerd, omdat de ruimte voor een eigen product is gemarginaliseerd?
begrijp ik dat niet. Met architectuur, in de zin van een opvatting hebben over de vormgeving van de samenleving, heeft het naar mijn idee weinig meer te maken. Ik zou wel eens willen weten hoeveel architecten een opdracht geweigerd hebben, omdat de ruimte om een eigen product te maken gemarginaliseerd is. Ik denk niet heel erg veel. Maar hoe gaan ze dan wel met de opdracht om? Ik zal twee voorbeelden noemen – ik heb er tientallen in mijn archief – hoe ook gerespecteerde architecten omgaan met de rigide beperkingen die hen worden opgelegd door de grootste opdrachtgevers van ons land. Een heel bijzonder voorbeeld is het plan Waterwijk (2005) van MVRDV voor de nieuwe Haagse wijk Ypenburg. Hier zien wij dat MVRDV – Winy Maas en ik mochten jarenlang samen aan Almere werken – op briljante wijze de opdracht, na aanvaarding want het blijft werk, gelijktijdig weten te diskwalificeren en toch naar hun eigen hand te zetten. Je hoort het ze zeggen: ‘Als wij dan toch alleen maar de gevels mogen doen, dan gaan wij er ook een echt uitbundig avontuur van maken’. In de toelichting op hun plan op de eigen website houden zij de schijn niet op en schromen ze niet om kritisch te zijn op het gevoerde Vinex-beleid van de markt:
‘The centrally planned developments of the Netherlands have lead in the 1990s to the construction of a giant compromise: millions of suburban houses are under construction, combining a low rise house with a relatively dense setting. (…) ‘It leads to environments that are neither urban or rural or even suburban, but rather to houses with very small gardens and claustrophobic environments. How can we escape from this claustrophobia while working within the difficult constraints of the site? (…) The question for MVRDV was how to realize or strengthen an archipelago like this with the market-driven technical possibilities?’ De oplossing werd gevonden in de 10% van de woningen die als een experimentele woonvorm mochten worden uitgevoerd mits ‘according to the principles of economics, experimentation can happen as long as the remaining homes carry less risk. By saving costs on one island, by making islands with fewer quays, with less infrastructure, and fewer details, MVRDV allowed investment in another island that allowed for new experimental environments’.
Het MVRDV-plan leverde inderdaad voor een Vinex-wijk de meest uitbundige variant op van wat in de kern toch ook heel gewoon een Irenestraat is. Door de markt gelegitimeerd als ‘experiment’ maar door diezelfde markt niet meer nadrukkelijk voor herhaling vatbaar geacht. Desalniettemin kan ik met een zekere vertedering naar de Irenestraten van MVRDV kijken.
Dat gevoel heb ik helemaal niet wanneer ik kijk naar de veranderingen binnen de bestaande stad. Daar zie ik hele delen van oude wijken – maar ook bij de herstructurering van de naoorlogse wijken – veranderen in een veelvoud van Irenestraten. Waar in de oude wijken het stadsleven hoogtij vierde, ontstaat bij transformatie een monocultuur van wooncomplexen die even goed in een uitbreidingswijk had kunnen staan. Hoe ogenschijnlijk mooi ze ook zijn, het is dood in de pot van de dynamiek van een organisch gegroeide stad. Ik geef een voorbeeld dat mij als Hagenaar al enige jaren ergert, namelijk het woningbouwplan dat Marlies Rohmer in 2007 voor de 19e-eeuwse Rivierenbuurt in Den Haag ontwierp. Op een nota bene een hoogstedelijke locatie, grenzend aan het spoor en de ringweg van de Haagse binnenstad, na de sloop van de in Den Haag bekende Maasstraatlaantjes, verrijst een buurtje in de monocultuur van de Irenestraten. Maar zoals de toelichting van de architect Marlies Rohmer doet geloven, gaat het hier om een uniek woningbouwproject. Letterlijk tekent zij op haar website op:
‘De Rivierenbuurt in Den Haag is een verscholen woongebied tussen Hollands Spoor en Centraal Station. Een groot bouwblok met een geleding van intieme woonstraatjes en een pleintje, met overwegend stadshuizen met tuin. Het blok voegt zich in het fijnmazige karakter van het stedelijke weefsel. Zo ontstaat er een aangenaam stedelijk woonklimaat voor gezinnen middenin het centrum. (…) De architectuur beweegt zich tussen rustige, klassieke bakstenen gevels met subtiele transformaties tot een meer informele sfeer in de straatjes. Het betreft een zoektocht naar het evenwicht tussen de individuele woning en het collectief, naar aanpassen aan de omgeving en een eigen signatuur, naar de neutraliteit van het stedelijk weefsel, maar ook het specifieke en het onverwachte. Die zoektocht bevindt zich op het scherp van de snede’. (Een vrijwel identieke tekst is ook gepubliceerd in De Architect, 4 mei 2016).
In werkelijkheid wordt hier vrijwel binnen het oude stratenpatroon de wijk volgebouwd met een volstrekt voorspelbaar woningtype dat door de institutionele bouwmachine is voorgeprogrammeerd. De architect mag haar kunstje doen met de zichzelf repeterende gevel, in een stijlvorm die doet denken aan de Amsterdamse School. Ja, het voldoet aan de gouden regels van ‘De waarde van stijl’: monumentaliteit, symmetrie en historische ornamentiek’. Een vergelijkbaar maar soberder concept van de gevel ontwierp zij – ook in 2007 – voor een tweetal carrés met eengezinswoningen in het plan Berflo Es Zuid Hengelo. Allebei meer dan ordentelijk, maar de inhoudelijke leegte aan de binnenzijde van de woningen in Den Haag is schrijnend. Iedere individualiteit is afwezig in dit massaproduct. En het stoort des te meer omdat wanneer voor deze locatie was uitgegaan van een ander type opdrachtgeverschap, er een briljante toevoeging zou zijn geweest aan de Rivierenbuurt. Dan was de stad aan de zijde van de Lekstraat (met zicht op het spoor en omgekeerd) verrijkt met een kleurrijk palet van burgerinitiatieven. Ik verwijs naar de recent opgeleverde Coendersbuurt in Nieuw Delft, waar particuliere opdrachtgevers met hun woningen een spectaculaire diversiteit in programma en typologieën hebben opgeleverd. Een sieraad voor de stad en van burgerkracht.
Ik zal niet beweren dat de hedendaagse Irenestraten in technische zin slecht zijn. Er wordt in ons land niet meer slecht gebouwd. Daar staan de veelheid van voorschriften wel borg voor. Maar de inhoudelijke leegte van de architectuur van de meeste grondgebonden woningen, de voorspelbaarheid van de typologie, het spel met de fake-gevels en de totale ontkenning van een multi-etnische samenleving begint de kwaliteit van onze gebouwde omgeving op te breken. Het wordt tijd dat wij ons zo langzamerhand meer bewust worden van het feit dat de woningbouwproductie al te lang in handen is van een te beperkt aantal projectontwikkelaars, profit en non-profit.
De woorden van de schrijvers van de Irenestraten parafraserend: ‘deze sector heeft woningbouw nodig’. Het is een bouwmachine die de bouwkolom in ons land beheerst en daarmee een doorslaggevende invloed heeft op hoe wij mogen wonen. En ik zie het weer gebeuren. Het toenemende tekort van woningen lijkt opnieuw een legitimatie te zijn om op de oude voet door te gaan. Maar, is mijn stelling, in onze tegenwoordige samenleving is het woningbouwvraagstuk niet meer alleen een kwantitatief probleem. Dat ligt allang achter ons. Natuurlijk gaat het over aantallen, maar juist met die nieuwe aantallen woningen kunnen wij de kwaliteit van onze woon- en leefmilieus verhogen.
En dus mag het niet zo zijn dat de volstrekt voorspelbare productie van woningen door mag gaan. Het wordt tijd dat er binnen de wereld van de architecten een beweging op gang komt die zich verzet tegen de degeneratie van hun vak. Dat zij niet recht praten wat krom is, maar dat zij meer ruimte opeisen voor andere vormen van opdrachtgeverschap, waardoor zij in staat worden gesteld met hun kwaliteiten bij te dragen aan meer diversiteit in onze steden en dorpen.
Maar, last but not least, je mag en moet van de politiek verwachten dat zij tenminste in opstand komt. Alleen maar vragen om ‘méér méér’ is niet genoeg. Zij zijn de publieke opdrachtgevers die de kwaliteit van onze gebouwde omgeving moeten borgen. Dat wat er gebouwd wordt, moet ook echt duurzaam zijn en dan niet alleen in technische zin maar ook in het laten ontstaan van een werkelijke diversiteit in wijken en buurten met een veelvoud van eigen identiteiten. Niet kunstmatig maar letterlijk in het programma dat vertegenwoordigd wordt door de diversiteit van de mensen in onze samenleving. Pas dan mag je verwachten dat de nieuwe wijken over honderd jaar net zo gewild worden als de 19e-eeuwse wijken die in de zeventiger jaren van de vorige eeuw door nog zo verguisd werden en nu meer en meer behoren tot de meest gewilde buurten in onze steden. Het kan verkeren!
Irenestraten, Alledaagse erfgoed van de wederopbouw,
Leo van den Berg, Madeleine Steigenga
Uitgeverij Blauwdruk
Adri Duivesteijn was als gemeenteraadslid en later wethouder ruimtelijke ordening van 1980 tot 1989 intensief betrokken bij de stedelijke ontwikkeling van Den Haag. Later was hij ook wethouder ruimtelijke ordening in Almere. Daarnaast was hij de eerste directeur van wat destijds nog het NAi heette en is hij lid geweest van zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer voor de PvdA. Duivesteijn houdt een blog bij over de ruimtelijke vraagstukken in ons land.

Andere nieuwsberichten

Woontoren voor jongeren op Oostenburg vormt roestbruin accent langs het spoor

Vandaag, 15:50

EU Mies Award 2024 voor studiepaviljoen Technische Universiteit Braunschweig

Vandaag, 13:57

Sofie De Caigny nieuwe voorzitter Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam

Vandaag, 12:15

Podcasts en publicatie over realiseren ruimtelijke kwaliteit bij stedelijke ontwikkeling

Vandaag, 10:47

Woontorens The Grace worden lager dan gepland

Vandaag, 14:37

Tweede Kamer neemt nieuwe huurwet aan

Vandaag, 11:24

Brabant gaat door met stikstofaanpak en ziet op termijn ruimte

Vandaag, 09:00

Kamer wil ‘tochtkorting’ voor huurder slecht geïsoleerde woning

Gisteren, 17:21

Provincie Friesland en gemeenten weer op één lijn over woningbouw

Gisteren, 13:46

Vastgoedadviseur: winkelleegstand binnensteden loopt op

Gisteren, 09:31
Adri DuivesteijnOud-politicus
KUBUS | Specialist in BIM-software
SAPA
Reynaers Aluminium Nederland
Jansen
SAB-profiel bv
Aliplast Aluminium Systems
Hagemeister GmbH & Co. KG
ALUCOBOND®
Tarkett BV
Kawneer
Grohe Nederland B.V.
Malaysian Timber Council
OCS | Office Cabling Systems
Swisspearl Nederland
Forster Nederland N.V.
VELUX Commercial
Sempergreen
EeStairs | Design trappen - Balustrade - Ontwerp en constructie
Aluprof Nederland BV
Intal BV
QbiQ Wall Systems
Forbo Flooring
Schüco Nederland BV
AGC Nederland Holding B.V.
Cedral
Sto Isoned bv
Triflex bv
Gorter Luiken BV
Foreco Houtproducten
Wienerberger B.V.
Knauf Insulation
DUCO Ventilation & Sun Control
IsoBouw Systems bv
Mview+
Rockfon (ROCKWOOL B.V.)
Gira Nederland B.V.
Kingspan Geïsoleerde Panelen
GEZE Benelux  B.V.
Renson
Metaglas Groep
ABB | Busch-Jaeger
Jung | Hateha B.V.
Knauf Ceiling Solutions B.V.
Saint-Gobain Building Glass Benelux
Faay Vianen B.V.
objectflor
Boon Edam Nederland B.V.
Hunter Douglas Architectural
Forbo Eurocol Nederland B.V.
EQUITONE gevelpanelen
Plastica Groep
Holonite B.V.
FALK®
Tata Steel Colorcoat®
© 2002 - 2024 Architectenweb BV / Voorwaarden / Privacy / Disclaimer / Sitemap
Annuleren
OK
Sluiten
Doorgaan
Inloggen
Maak een gratis persoonlijk account aan