Ze vinden dat tussen het domein van de overheid en de vrije markt een derde ‘speelveld’ moet komen voor de wooncoöperatie, met bijbehorende spelregels. Niet ‘marktconform’ volgens de commerciële markt, maar marktconform voor een markt van betaalbare woningen die geen handelswaar zijn. Hoe dat speelveld eruit zou kunnen zien, tonen ze aan de hand van projecten in Wenen, Zürich en München, waar het coöperatiemodel een vaste plek in de volkshuisvesting heeft verworven. “Het stadsbestuur helpt daarbij, door grond beschikbaar te stellen, en fondsen waarmee de voorfinanciering van wooncoöperaties mogelijk wordt. Ze organiseren ontwikkelcompetities om de grond uit te geven, waarbij het woonconcept voorop staat. Dat leidt tot enorme vernieuwing in plattegronden en samenlevingsvormen. Ze publiceren alle prijsvraagplannen. Zo ontstaat een bouwcultuur die dicht op de praktijk zit, waarbij burgers het debat voeren.”
Hun analyse van de voorbeeldsteden is uitgewerkt naar de Nederlandse situatie, het streven is dat wooncoöperaties uiteindelijk 10-15% van de woningvoorraad in steden krijgen. Samen met een planeconoom tonen ze de lange termijn effecten van bouwen met groepen particulieren versus planbeleggers. Lengkeek: “De woningcoöperatie streeft naar een stabiele gemeenschap, met menging van huishoudens. En draagt zo bij aan het functioneren van de stad. Ook in de stedelijke vernieuwing kunnen woongenootschappen een rol spelen. In Zürich zie je hoe in tuinstadmilieus, met behoud van de groenvoorzieningen en instemming van alle bewoners, prachtige transformatieprojecten gerealiseerd worden, waarbij fors verdicht is.” Kuenzli: “We hebben dit verhaal in Rotterdam gepresenteerd en ze vielen steil achterover, van de slimme plattegronden, het idee dat je in een complex kunt doorverhuizen, de mogelijkheden voor financiering. Maar naast stedenbouwers en volkshuisvesters heb je ook te maken met de afdeling markt en contractvorming. Daar liep het vast.”