Hoofd master interieur: “Zorg kans voor interieurarchitect”
11 oktober 2013, 16:52
De nieuwe generatie interieurarchitecten zal een grote rol spelen bij zorginnovatie, voorspelt Arlette Kerkhof, hoofd van de Master Interieurarchitectuur (mia) van de Hogeschool van de Kunsten Utrecht (HKU). Gekenmerkt door hun brede opleiding met een combinatie van onderzoek en ontwerppraktijk, sporen zij opdrachtgevers aan tot nieuwe denkwijzen.
Tekst Naomi Cheung San
Gezondheidszorg vormt een belangrijk onderdeel van de meeste masters interieurarchitectuur in Nederland, zo ook bij de HKU. “Onze tweejarige master staat in het teken van actuele sociaal-maatschappelijke vraagstukken rondom herbestemming, retail en zorg. Bij de twee lichtingen afstudeerders die we tot nu toe hebben gehad, blijkt zorg het onderwerp waarmee de nieuwe generatie interieurarchitecten zich het beste profileert”, vertelt Kerkhof.
“De nieuwe brede interieurarchitect is veel meer dan een ontwerper alleen. Door samen te werken met opdrachtgevers en externen, zoals het Meander Medisch Centrum en het Prinses Maxima Centrum Kinderoncologie, worden studenten getraind in co-creatie. Met name in de zorg, waar meer menselijkheid de trend is, ontstaan uitgelezen kansen voor interieurarchitecten die denken vanuit de gebruiker.” Ook de bereidheid van opdrachtgevers, gevoed door een drang naar zorginnovatie, biedt volgens Kerkhof kansen voor interieurarchitecten.
Nieuwe masters: tussen onderzoek en praktijk
In 2010 startte in heel Nederland nieuwe master interieuropleidingen, opgezet na aankondiging van een herziening van de Wet op de Architectentitel. Na afronding van de master kan de afstudeerder zich in het architectenregister inschrijven, wat overigens met de invoering van de beroepservaringperiode (BEP)
straks meteen weer enkele jaren zal opschuiven.
“Binnen de vier semesters die de master duurt werkt de student integraal aan één project voor één opdrachtgever. Dit betekent kennisverdieping, in aanvulling op de bachelor opleiding.” De combinatie van uitgebreid onderzoek en ontwerp biedt kansen, maar zorgt soms ook voor wrijving, geeft Kerkhof aan. “Het blijkt lastig om het vele onderzoek, bestaande uit literatuurstudies, 24-uur observaties en co-creatie sessies te verwerken in een vernieuwend ontwerp. Hierin zijn nog stappen te zetten.”
Angststoornissen, dementie en prikkels
Twee afstudeerprojecten illustreren volgens Kerkhof de valkuilen, maar ook de mogelijkheden van uitgebreid onderzoek. Bij een ontwerp van een dagbesteding voor dementerenden, evenals bij het ontwerp van een angstkliniek, bleken zintuiglijke prikkels bepalend voor het welzijn van de gebruiker. Leidraad voor de angstkliniek, waarvoor Rosanne Talle een BNI-nominatie ontving, is de therapie voor mensen met angststoornissen. Samen met de behoeften van de cliënt resulteerde dit in een evenwichtig interieur met ruimtes die de cliënt uitdagen, maar op de juiste momenten ook rust bieden.
”Prikkelloze ruimtes zijn architectonisch eigenlijk niet interessant. Maar dit soort onderzoek, wat een vergaande inleving in de patiënt en behandelaar vergt, is innovatief en brengt opdrachtgevers nieuwe inzichten”, zegt Kerkhof. “Een afstudeerproject voor dementerenden leidde bijvoorbeeld tot een compleet nieuwe functie-indeling van een dagbestedingsruimte. Eerste reactie van de opdrachtgever was dat daar geen geld voor was, maar een financieel adviseur beargumenteerde juist dat in het nieuwe ontwerp kosten bespaard worden op personeel.”
Calamiteitenhospitaal
Een ander afstudeerproject, voor het Utrecht Medisch Centrum (UMC), betrof de integratie van een calamiteitenhospitaal van defensie met de spoedeisende hulp (SEH). Een slimme oplossing, gezien het gebrek aan ruimte bij de huidige SEH en het nauwelijks gebruikte calamiteitenhospitaal ernaast. De vertaling van complexe zorgprocessen naar een fysiek organisatiemodel resulteerde, tot verbazing van het UMC, in een efficiënt ontwerpvoorstel waarbij het calamiteitenhospitaal nog steeds binnen dertig minuten operationeel kan zijn.
“Ondanks het noodzakelijke onderzoek moet de interieurarchitect beseffen dat hij uiteindelijk geen organisatiedeskundige of omgevingspsycholoog is. Om tot een goed interieurontwerp te komen, moet op een bepaald moment afstand van het onderzoek worden genomen”, stelt Kerkhof.
Erkenning
Kerkhof hoopt dat de master bijdraagt aan een sterkere positie van de interieurarchitect. Dat technische universiteiten zich ook steeds meer op het vlak begeven van interieurarchitectuur, bewijst volgens Kerkhof nogmaals de urgentie van het vak. “De brede interieurarchitect heeft genoeg eigen kennis om in een vroeg stadium naast de architect te staan. Uit deze samenwerking kunnen dan gebouwen ontstaan die optimaal inspelen op de beleving van de gebruiker.”