Het gebouw voor het Ministerie van Koloniën ontwierp architect Willem Rose tijdens zijn periode als Rijksbouwmeester. Terwijl de industriële revolutie pas net Nederland had bereikt, en de vier grote steden pas net door stoomtreinen ontsloten werden, zag Rose al een nieuwe architectuur voor zich, gebouwd uit nieuwe materialen, en met klimaatinstallaties. Daarmee was hij zijn tijd ver vooruit.
“Van dit voormalige ministerie aan het Plein kun je zeggen dat er stilistische vernieuwing te zien is, typologische vernieuwing en technologische vernieuwing”, analyseert Sander. “De gevels zijn veel soberder vormgegeven dan in die tijd gebruikelijk was, de kamers zijn niet in een enfilade op elkaar betrokken maar worden ontsloten via een corridor, en er is een klimaatinstallatie toegepast. Dat was allemaal nieuw.” En Rose ging nog verder door relatief grote ramen toe te passen en overal waar hij kon gietijzer in te zetten. Zo waren alle kozijnen van het materiaal gemaakt, net als de gootconsoles bovenin de gevels, maar ook de kolommen inclusief decoraties binnen. De dakspanten waren zoals gezegd van smeedijzer gemaakt.
In retrospectief is het ongelofelijk dat Rose op dat moment, in 1860, zoveel vernieuwingen kon doorvoeren. Dat was ongekend. En in dat perspectief was het ook niet zo verwonderlijk dat er kritische reacties op zijn ontwerp kwamen en evenmin dat sommige van de vernieuwingen niet goed bleken te werken. Zo bleken de gietijzeren kozijnen in de praktijk erg zwaar, zetten ze in de zomer uit en gingen ze al snel roesten. Er moest weleens hard aan getrokken worden om ze los te krijgen en dan kwam het gewicht ervan ineens naar beneden.
Na het zoveelste bijna-ongeluk zijn de gietijzeren kozijnen daarom vervangen.
De klimaatinstallatie werkte ook niet goed. In de koude maanden moesten ketels in de kelder lucht verwarmen die dan via kanalen naar de kantoren geleid werd. In de warme maanden zou er via dezelfde kanalen alleen frisse lucht ingebracht worden. In de kantoren kwam de lucht via roosters in de vloeren binnen. Via kleppen kon de mate van instroom geregeld worden. Maar al in de eerste winter bleken degenen die het dichtst bij de ketels in de kelder zaten het altijd te heet te hebben en degenen die daar het verst vandaan zaten het altijd te koud te hebben.
“Wat betreft het klimaatsysteem kunnen we achteraf constateren dat Rose zijn tijd te ver vooruit was. Op het moment dat hij dat toepaste was dat nog te nieuw allemaal. Omdat het niet werkte is het klimaatsysteem al na het eerste stookseizoen gelaten voor wat het was en zijn alle kantoorruimtes alsnog voorzien van een eigen open haard”, vertelt Sander. “Dat is een flinke verbouwing geweest die er ook in resulteerde dat er op het dak allemaal schoorstenen bij kwamen.”
Over de tijd zijn de installaties in het gebouw steeds vernieuwd, de laatste keer was dat in de jaren ‘90. “Wat je daarbij ziet is dat de installaties steeds meer in het zicht zijn gekomen, voor een deel ook onder steeds lagere systeemplafonds”, vertelt Sander. “Terwijl Rose de installaties juist bijna onzichtbaar had weggewerkt.”