Om de (her)bruikbaarheid van elk element te verhogen werden er twee bijzondere technieken ontwikkeld: Kizami en Kigumi. Kizami is de techniek waarbij er aan de uiteinden van houten elementen met vlijmscherpe beitels zeer precieze gaten en uitsparingen worden
gemaakt. Kigumi is de techniek waarbij alle losse onderdelen als een complexe driedimensionale puzzel in elkaar worden gezet, en bijvoorbeeld een balk met een kolom wordt verbonden zónder gebruik te maken spijkers of een andere vorm van permanente verbinding. Deze losse verbindingen hadden een bijkomend voordeel dat er speelruimte in een constructie aanwezig was, wat zorgde voor een zekere flexibiliteit die nodig was om een aardbeving te weerstaan. Bewegen in plaats van barsten.
Je zou denken dat deze meesterlijke technieken voornamelijk bedoeld waren om een bouwwerk in elkaar te zetten. Maar ze zijn juist ontwikkeld voor het omgekeerde proces, om het weer makkelijk uit elkaar te kunnen halen, in het geval van een verplaatsing of een uitbreiding, of bij een demontage om de materialen weer te kunnen hergebruiken. Zo ontstond er een bouwcultuur waarbij een gebouw gezien werd als een tijdelijke ruimtelijke configuratie, opgebouwd uit elementen met een permanente waarde.
Niet altijd kon elk element weer één op één hergebruikt worden, en moest bijvoorbeeld een bestaande balk verlengd worden. Met dezelfde techniek van Kizami werden er weer nieuwe verbindingen bijgemaakt en werd de oude balk verlengd met een nieuw stuk hout. Goed kijkend naar oude Japanse constructies besef je dat elk element meerdere levens heeft gehad, in meerdere constructies.
Vaak ligt de focus op het specifieke detail van de verbinding, een bijzondere zwaluwstaart of pen-en-gat, en YouTube grossiert in 'satisfying' filmpjes over Japanse houtbewerking. Maar de echte waarde van de bouwcultuur lag in het behoud van die hele generieke balk en het materiaal zelf.