De Japanse waardering voor ambacht richt zich niet alleen op het maken van nieuwe gebouwen of objecten. Ook herstel en reparatie is er diep in de cultuur verankerd. Door de beperkte grondstoffen op het eiland ontstond een mentaliteit van spaarzaam gebruik en hergebruik: materialen werden benut tot hun allerlaatste vezel. Die houding leidde tot een verfijnde reparatiecultuur, waarin ambacht centraal staat en gebruikssporen niet worden weggewerkt, maar juist benadrukt.
Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk kintsugi: het herstellen van gebroken keramiek met lak vermengd met goudpoeder. De breuk wordt zichtbaar gelaten, verguld zelfs. Het generieke kopje, ooit nieuw gekocht, wordt door het gebruik, de schade en het herstel juist uniek. Het verliest misschien iets aan materiële waarde, maar de persoonlijke waarde wordt alleen maar groter. Kintsugi is een mooi voorbeeld van de Japanse esthetiek van imperfectie, de viering van een barst, in goud.
Ook textiel werd eindeloos hergebruikt. In de koude noordelijke regio Tohoku, waar katoen schaars was en armoede groot, ontstond boro: het aan elkaar naaien van versleten hennepdoeken tot dikke, beschermende kleding. Door laag op laag te stikken ontstonden abstracte lappendekens, die generatie op generatie werden doorgegeven. Ambacht was een noodzaak én een vorm van eindeloze kringloop. Ook hier leidde de het continu herstellen tot een bijzonder resultaat; met elk gat, elke reparatie, elke lap, werd de deken of jas eigenlijk alleen maar mooier.