Haaglanden Megastore.
5 juli 2002
Doorgaans zijn grootschalige winkelcentra in de stedelijke periferie gesitueerd. De onherbergzaamheid van de omgeving en de uitgestrektheid van deze centra worden slechts goedgemaakt door het grote aanbod van consumptiegoederen. Haaglanden Megastores bevindt zich echter in het Laakhaven-gebied, midden in Den Haag. Gelegen direct aan de spoorbaan op een steenworp afstand van station Holland Spoor worden op een daarvoor krap bemeten plek 80.000 m2 winkelruimte en 1700 parkeerplaatsen gerealiseerd.
In het PVE is sprake van een centrale hal met drie niveaus waaraan in principe alle winkels gekoppeld worden. Hierdoor ontstaat naar Amerikaans voorbeeld, een typische shopping “Mall”. Deze “Mall” is op een groot aantal manieren te betreden, zowel vanuit de omliggende straten als vanuit de verschillende parkeerdekken. Het introverte karakter van een dergelijk concept staat op gespannen voet met de binnenstedelijke situering en de (commerciële) noodzaak tot communicatie met de omgeving. Het reageert daarom enerzijds met een grootschalig gebaar op de dynamische ligging aan het spoor en bemiddelt anderzijds tussen dit spoortracé en de kleinschalige bedrijvigheid van de binnenstad door een zorgvuldige afwisseling in materiaalgebruik en een
verfijnde detaillering. Door de integratie van reclame in de architectuur ontstaat een grootstedelijk gebouw dat zijn commerciële functie zelfbewust uitdraagt en op indirecte wijze het voor het oog verborgen winkelplezier in het inwendige prijsgeeft. Het interieurontwerp van het Londense bureau Greig and Stephenson ondersteunt de verleidelijke, maar indirecte boodschap, waardoor de individuele winkels ondergeschikt worden aan de overkoepelende ervaring van een in zichzelf besloten stedelijk interieur.
Begin jaren ’90 kreeg OIII architecten (toen nog bureau Witt &Jongen) opdracht voor een schetsontwerp voor een meubelboulevard aan de Waldorpstraat in Den Haag. Later werd het programma steeds omvangrijker, en is ten slotte uitgegroeid tot een compleet winkelcentrum, waar naast de meubelboulevard ook grootschalige detailhandel gevestigd is, onderdeel van de herstructurering van het Laakhavengebied. Het programma van eisen ging uit van een typische Mall. Een gesloten gebouw waarbinnen afgezonderd van het buitenklimaat een kunstmatig wereld is geschapen, zoals men die her en der in de grootstedelijke periferie vindt. Dit stond op gespannen voet met de wens van de architecten en de gemeente Den Haag op deze plek een stedelijk gebouw te maken, dat een wezenlijke bijdrage levert aan het stedelijk klimaat in de directe omgeving. Deze controverse heeft gedurende het gehele ontwerpproces centraal gestaan. Manoeuvrerend tussen de smalle marges van het commercieel haalbare en het politiek-maatschappelijk draagvlak, is er door de architecten gezocht naar wegen om de introverte opzet te kneden tot een grootstedelijk gebouw dat zijn commerciële functie zelfbewust uitdraagt, en waarvan de buitenzijde op indirecte wijze het voor het oog verborgen winkelplezier in het binnenste prijsgeeft. Daarbij is er bewust voor gekozen de enorme schaal van het gebouw nadrukkelijk te exposeren. De voor dit type gebouw verfijnde detaillering, waarin staal en glas de belangrijkste materialen zijn, en de integratie van reclame in de architectuur, bepalen het karakter.
De oorspronkelijke opzet was eenvoudiger dan het uiteindelijke gebouw. In het begin van het proces hebben de architecten een concept gepresenteerd waarin het gebouw een geëxtrudeerde vorm was, een lineaire structuur paralel aan de Waldorpstraat en de spoordijk. Deze structuur bestond uit een overdekte winkelstraat waar op regelmatige afstand trappen en liften waren gesitueerd, met op het dak een enorme parkeerplaats. De winkelstraat had een asymmetrische doorsnede, aan één kant drie winkelniveaus, de andere twee. Deze opzet maakte het mogelijk om op het hoogste niveau parkeren en winkels gelijkvloers te maken. Daarnaast is het makkelijker voor de bezoeker om zich in de winkelstraat te oriënteren wanneer links en rechts verschillend zijn. Het gebouw opende zich aan de kopse kanten, waar de doorsnede afleesbaar was en de passant een blik in het binnenste kon werpen. Het uiteindelijk uitgevoerde ontwerp kent nog een groot aantal elementen die in het eerste stadium al onderdeel waren van het concept. De overdekte, asymmetrische winkelstraat loopt tussen twee binnenpleinen, waar de ankerformules van het winkelcentrum zijn geconcentreerd. In deze straat staan op regelmatige afstand trappenhuizen, die ieder een eigen kleur hebben, en die als belangrijke orieentatiepunten dienen. Het gebouw is enerzijds met een grootschalig gebaar op de dynamische ligging aan het spoor gericht, en aan de andere kant sluit het aan op de kleinere schaal van de bedrijvigheid aan de v.d. Kunstraat. Er was echter geen draagvlak voor het doortrekken van de lineaire structuur tot aan het Leeghwaterplein, hier ligt een strook grond dat door de gemeente is aangewezen als plek voor het bouwen van kantoorgebouwen. Aan het andere uiteinde ligt een terrein dat nog niet tot het plangebied hoorde. Daarom hebben we het oorspronkelijke idee voor de “open uiteinden” van het gebouw niet kunnen uitvoeren, maar is het te betreden via royale entrees aan de langszijde van het gebouw, die in verbinding staan met een van beide binnenpleinen.
De architecten zijn, alle overwinningen en tegenslagen afwegende, uiteindelijk tevreden over de manier waarop de oorspronkelijke gedachten zijn omgezet in een opvallend gebouw, dat aan de buitenkant een stedelijk en eigenzinnig karakter heeft gekregen . De manier waarop individuele winkels ondergeschikt worden aan de overkoepelende ervaring van een in zichzelf besloten stedelijk interieur, dat samen met het Londense bureau Greig & Stephenson is ontworpen, beantwoord aan de verwachtingen die zij hadden .