Rijksbouwmeester: verlies van arbeidskrachten in architectuur werkt door in hele samenleving
6 september 2023, 9:30
Het borrelt in de architectuur. Enerzijds gaat het niet goed met architectenbureaus, met name de bureaus die actief zijn in de woningbouw. Aan de andere ontstaat er steeds meer discussie over het belang van architectuur en een sterke architectenbranche, met als eerste echte mijlpaal het rondetafelgesprek over architectuurbeleid in de Tweede Kamer woensdag. Architectenweb ging alvast in gesprek over deze zaken met Rijksbouwmeester Francesco Veenstra. “De overheid moet beleid gaan voeren om conjunctuurverschillen te vereffenen.”
Begin augustus meldden de BNA en tv-programma Nieuwsuur dat het werk bij architectenbureaus, met name die actief zijn in de woningbouw, in rap tempo afneemt. Verschillende bureaus hebben dit jaar mensen laten gaan, in sommige gevallen zelfs de helft tot driekwart van alle medewerkers. Een belangrijke oorzaak is dat bouwprojecten vertragen, stilvallen of helemaal worden geannuleerd, met name als gevolg van de hoge rente, de gestegen bouwkosten en trage procedures bij gemeenten. De situatie is des te vreemder en vooral zorgelijker omdat er de komende jaren juist honderdduizenden woningen bijgebouwd moeten worden. En, zoals Rijksbouwmeester Veenstra in het Nieuwsuur-item zegt, zijn architecten een ‘kanarie in de kolenmijn’. Als het met hen slecht gaat, werkt dat door bij de partijen die later in het bouwproces werken, zoals aannemers. Ook zij komen op termijn met minder werk te zitten, moeten mensen ontslaan en gaan mogelijk zelfs failliet. Los van de malaise die dit met zich meebrengt voor de bouwsector, zal de doelstelling van demissionair minister Hugo de Jonge om tot 2030 900.000 woningen te bouwen in dat geval niet gehaald worden.
Veenstra maakt zich zorgen om de architectenbranche, met name als de huidige situatie leidt tot een nieuwe structurele uittocht van ontwerpers, zoals we ook zagen bij de economische crisis die in 2008 startte. “Er is een directe relatie tussen bedrijfsvoering en het voortbestaan van de sector”, vertelt de Rijksbouwmeester. “Als bij veel bureaus tegelijk de portefeuille opdroogt en zij medewerkers moeten ontslaan, ontstaat het risico dat deze mensen helemaal uit de sector verdwijnen. Dat gat krijgen we nooit helemaal aangevuld, zeker niet met de enorme opgave waar we voor staan. En dan heb ik het niet alleen over woningbouw, maar ook over andere functies die gerealiseerd moeten worden. Een miljoen nieuwe woningen representeert ongeveer twee miljoen meer mensen. Daarvoor moet je ook scholen, ziekenhuizen, winkels en andere voorzieningen bouwen. Al deze functies hebben ruimtelijke consequenties en dat is een taak voor ontwerpers. Een structureel verlies van arbeidskracht in onze sector zal om die reden een jarenlang effect hebben op de bouw én maatschappij.”
Agendeert u dit punt ook op rijksniveau, bijvoorbeeld bij de minister?
“Dat probeer ik zeker, alhoewel we het hier over een vrij recent fenomeen hebben. Het is niet zo dat ik eind vorig jaar al overduidelijke signalen ontving dat de werkvoorraden opdroogden, dat gebeurde eigenlijk pas voor de zomer. Het is ook niet zo dat er in de gehele woningbouw sprake is van malaise. Bij woningcorporaties, die meer dan een derde van de gevraagde woningen moeten realiseren, gaat het werk ‘gewoon’ door. Ook zij hebben te maken met gestegen bouwkosten en vertraging, maar ze moeten vanwege hun maatschappelijke opdracht leveren. Het probleem zit vooral bij bouwprojecten die ontwikkelaars met geld van beleggers realiseren. In dat segment wordt eerder op de rem getrapt als de rente of kosten stijgen. Ik krijg vaak de vraag of de overheid kan helpen om projecten weer op gang te brengen. Directe oplossingen in het hier en nu lijken me ingewikkeld, maar ik denk wel dat de overheid langjarig beleid moet gaan voeren om conjunctuurverschillen te vereffenen, zodat dit soort projecten niet meteen vastlopen bij economische tegenwind. Ik vind het überhaupt merkwaardig dat we in Nederland al sinds de Tweede Wereldoorlog kampen met een woningtekort, terwijl je aan de hand van demografische modellen heel goed kunt anticiperen op de toekomstige woningvraag. We weten nu al grofweg hoe de bevolking er in 2050 uit zal zien en aan welke woningen er dan behoefte zal zijn. Daar kun je op plannen.”
Waarom gebeurt dat dan niet?
“De bouwsector is al een tijd sterk gekoppeld aan marktmechanismen, waarbij direct wordt gereageerd op de gebeurtenissen op de financiële markt. Zo krijg je een stoplichtsector waarin fluctuerende zaken als de rente, inflatie en aanwezigheid of vertrek van buitenlandse investeerders bepalend zijn voor de productie. Daar kan de overheid niet echt lekker beleid op maken. Ik leg de schuld overigens niet bij de markt. Wel heeft de overheid haar macht uit handen gegeven met de opheffing van het ministerie van VROM in 2010 en het ruimtelijke ambtenarenapparaat bij provincies en gemeenten. Daardoor is ze de regie kwijtgeraakt. Het mantra van De Jonge is om die regie terug te pakken en te zorgen dat je beter voor de toekomst kunt gaan plannen. Dat is ook het verhaal dat wij als Rijksadviseurs vertellen.”
Vindt u het doel van 900.000 woningen bijbouwen tot 2030 realistisch? En zo ja, waar moeten die gebouwd worden?
“Die doelstelling lag er al voordat De Jonge aantrad als minister voor VRO. Het is een rekensom van het tekort aan woningen dat we nu hebben en de woningen die we nodig hebben om de verwachte demografische groei te kunnen accommoderen. Maar of we ons moeten vastpinnen aan dat aantal weet ik niet. Ik heb tegen De Jonge gezegd dat we misschien wel moeten spreken over twee miljoen woningen tot 2050, als de groeiprognoses van het CBS en het Planbureau bewaarheid worden. Met vastpinnen bedoel ik ook dat je niet sec een bepaald aantal woningen moet willen bouwen, zonder dat je verdichtingsruimte overlaat, zoals bijvoorbeeld in de Vinex-wijken is gebeurd. Dan ben je niet met goede ruimtelijke ordening bezig. Je moet breder en verder de toekomst in kijken, bijvoorbeeld wat de effecten zijn van bevolkingsgroei, hoe we ons land willen gebruiken voor industrie, landbouw en recreatie, en hoe we om willen gaan met economische schommelingen. Wat betreft je vraag over waar de woningen moeten komen, merk ik een verlangen naar een zwart-wit-antwoord. Het is altijd een combinatie van oplossingen, afhankelijk van de behoefte en context. In Rotterdam is het logisch om hoogbouw te realiseren vanwege de morfologie van de stad, terwijl dat in het historisch centrum van Amsterdam totaal niet is gewenst. Zo kun je in de Achterhoek of Brabant sommige vrijgekomen landbouwgrond gebruiken voor woningbouw, terwijl je op andere plekken weilanden juist vrij moet houden vanwege een tekort aan groen. Je moet keuzes maken die afhankelijk zijn van de plek, er bestaat in ruimtelijke ontwikkeling geen one size fits all.”
De vraag waar die woningen gebouwd moeten worden komt ook voort uit het feit dat ik De Jonge daar nooit over hoor. Bij hem lijkt het altijd om het aantal te gaan, in plaats van kwaliteit. Heeft hij een visie op ruimtelijke kwaliteit?
“Zoals ik hem ken, is hij daadkrachtig en gefocust op resultaat. Daar staat hij overigens niet alleen in, ministers hebben vanwege afspraken in het regeerakkoord taken uit te voeren die vaak gepaard gaan met aantallen, of het nu gaat om asielzoekers, gevangeniscellen of woningen. Er is echt een tekort aan woningen, daar moet iets aan worden gedaan. Er zijn veel situaties waarin mensen met smart zitten te wachten op een woning en De Jonge maakt zich daar sterk voor. Wat ik merk, is dat hij vertrouwt op de expertise in de bouwketen als het aankomt op goed bouwen en ontwerpen. Hij mag het belang van kwaliteit wat mij betreft beter uitdragen en daar spreek ik hem ook regelmatig over. Het gaat erom een balans te vinden in het streven naar productie en kwaliteit. Hij werkt momenteel aan de nieuwe Nota Ruimte, waarin juist ook de kwaliteit van ruimtelijke ordening centraal staat. De Nota, waar het CRa onafhankelijk op adviseert, stemt me alvast positief als het aankomt op het borgen van goede stedenbouw en architectuur.”
We hebben wel te maken met een demissionair kabinet, met verkiezingen in aantocht. Vindt u het spannend of het ruimtelijk beleid wel vervolg krijgt bij een nieuwe regering, waarin zoals het er nu naar uitziet andersdenkende partijen als de BBB zullen zitten?
“Ik vind het niet spannend, maar ben wel bezorgd over enorme koerswijzigingen. Ik zou het toejuichen dat er een compleet ministerie van Ruimtelijke Ontwikkeling en Leefomgeving wordt opgetuigd, nu is er alleen een minister voor VRO die onder Binnenlandse Zaken valt. Volgens mij is De Jonge is voorstander van de komst van een ministerie, maar als het politieke speelveld radicaal verschuift, is het de vraag of een volgend regeerakkoord daar de ruimte voor biedt. Uiteraard bestaat ook de mogelijkheid dat er juist een stap vooruit gezet wordt en dat het beter wordt dan nu.”
Woensdag vindt in de Tweede Kamer een rondetafelgesprek plaats over architectuurbeleid. In uw position paper voor dit gesprek doet u een aantal voorstellen voor verbetering van het beleid. Zo stelt u voor de rol van de architect in het bouwproces wettelijk te verankeren. Wat is daar uw gedachte achter?
“Ik vind het gek dat een opdrachtgever niet per se een architect nodig heeft om een omgevingsvergunning aan te vragen. De rol van een constructeur is wél wettelijk verplicht. Die moet zijn berekeningen mee indienen, anders krijg je geen vergunning. Het is mogelijk om de positie van de architect in het ontwerp- en bouwproces te verankeren in de wet. Dit kan bijvoorbeeld door de aanvraag van een omgevingsvergunning verplicht te laten uitvoeren door een architect, zoals in Frankrijk het geval is. Aandacht voor omgevingskwaliteit kan zo beter worden geborgd. Los van zo’n instrument moet er samen met overheid en opdrachtgevers gewerkt worden aan een cultuur waarbij het vanzelfsprekend is om architecten, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en interieurarchitecten een volwaardige rol in het ontwerp- en uitvoeringsproces te geven. Net zo vanzelfsprekend als dat we bouwbedrijven inzetten om gebouwen te realiseren.”
Verder stelt u voor de Open Oproep als gangbaar prijsvraagmodel te introduceren, zoals ook in Vlaanderen het geval is. Wat is ervoor nodig om dat model hier echt van de grond te krijgen?
“Ik heb hier een aantal keer over gesproken met Vlaams Bouwmeester Erik Wieërs. Hij begeleidt zo’n vijftig Open Oproepen per jaar voor zowel overheden als private opdrachtgevers. De Vlaams Bouwmeester begeleidt de totstandkoming van een goede match tussen opdrachtgever, architect en opgave. Zo’n soort model was er in het verleden ook in Nederland. Deze vorm van selectie is niet meer vanzelfsprekend in onze aanbestedingscultuur. Het mooie is wel dat de wettelijke Europese aanbestedingseisen veel ruimte laten voor maatwerk om tot de selectie van de juiste partijen te komen. Met mijn Atelier ben ik het verbreden van de mogelijkheden in aanbestedingsprocedures aan het verkennen. Ik zie dat als een aanzet naar een mogelijk nieuw model.”
Ziet u heil in de terugkeer van een Nederlands architectuurinstituut? Bij het Nieuwe Instituut lijken ze niet zo enthousiast over dat idee, getuige een recent opinieartikel in NRC. Wat vindt u daarvan?
“Deze vraag loopt vooruit op het gesprek dat woensdag in de Tweede kamer gevoerd wordt, dus een reactie van mijn kant nu is voorbarig.”
Een terugkeer van een Nederlands architectuurinstituut wordt binnen de beroepsgroep gezien als een kans om de architectenbranche te versterken. In dat licht is het niet positief dat Architectuur Lokaal in april dit jaar is weggevallen. Die organisatie was erg belangrijk was voor het stimuleren van goed opdrachtgeverschap en een betere prijsvraagcultuur in Nederland. De bestuurscrisis bij de BNA en de voortdurende kritiek vanuit architecten op de brancheorganisatie helpen ook niet mee.
“Hier ben ik kritisch op onze sector. Over Architectuur Lokaal zeggen we nu met zijn allen dat het zo’n fantastische organisatie was, maar ondertussen was het CRa in de laatste anderhalf jaar zo ongeveer nog de enige opdrachtgever. Er waren genoeg opdrachtgevers die ook een prijsvraag met behulp van Architectuur Lokaal konden uitschrijven, dat is niet gebeurd. En het is ook niet zo dat architecten die dankzij prijsvragen van Architectuur Lokaal mooie opdrachten hebben binnengesleept de organisatie hebben gesteund. Architectuur Lokaal had een collectief belang voor de sector en als die organisatie alleen maar steunt op een enkeling, dan verdwijnt het. Datzelfde risico kleeft ook aan de branche- en beroepsverenigingen. Deze organisaties zijn van grote waarde voor onze sector en ze bieden de kans om te verenigen in een tijd waarin samen écht beter is dan alleen. Pak die kans!”